
EEN VERHAAL OVER EEN VERHAAL
Schrijven over schrijven is bijna nog leuker dan het schrijven zelf.
Ineens dook VERHAAL op uit de duinen en verstopte zich in mijn fietstas. Het hielp me door de voetangels en klemmen bij het schrijven van een verhaal met een plot, een verhaal over liefde en over het missen van liefde. Zachtzinnig was hij niet, maar samen kwamen we een heel eind in
DE ONBUIGZAAMHEID VAN BOMEN.
Hij dook weer op toen hij vond dat ik op een verkeerd spoor zat met het verhaal over drie vrouwen die hun leven willen omgooien. Op zijn eigenzinnige manier bracht hij me weer op het goede pad in DIT WAS HET PLAN.
Ik hou van VERHAAL. Ik hoop hem ooit weer te zien.
EEN VERHAAL LATEN STROMEN, GEEFT LEVENSVREUGDE
HET BEGIN
ER IS EEN VERHAAL dat verteld wil worden. Het zweeft boven de duinen, neemt de afslag naar zee en schuilt onder dennenbomen als het regent. Het wacht op een schrijfster die niets meer te schrijven heeft.
Ik reis al weken zonder bagage van woorden die geschreven willen worden langs knoestige bomen, langs velden met dorre takken, langs de kraai op een tak die mij verontwaardigd zijn rug toekeert als ik hem gedag zeg. Met in mijn tas slechts een handdoek, een zwempak, een flesje water en een fietspomp fiets ik in de wind die de ene keer van voren komt en de andere keer van opzij.
Hoelang Verhaal al wachtte, zullen we nooit te weten komen.
Vandaag verstopt het zich achter de boom waaronder ik wil rusten en als ik zit, floept het tevoorschijn met een brede grijns op zijn gezicht.
‘Hopla, schrijfster zonder woorden, ik heb je. Geen ontsnapping meer mogelijk. Vanaf nu zul je hier nooit meer reizen zonder opschrijfboekje en pen. Als je hier bent zonder het bij je te hebben, keer je om, als je te ver bent om terug te gaan, graaf je in je fietstassen op zoek naar een niet besmeurde kassabon en als je geen stukje papier kunt vinden, zul je op je fietstocht geen rust en vrede ervaren. Vanaf nu ben ik je metgezel waar je ook gaat.’
‘Wie?’ vraagt een lezer die in de vorige zin is verdwaald. ‘Wíe wordt jouw metgezel?’
‘Het verhaal dat in de duinen op mij lag te wachten,’ antwoord ik.
‘Was het niet handiger geweest,’ gaat de lezer door, ‘als het verhaal je thuis had opgezocht, voorzichtig had aangeklopt om vervolgens nederig te vragen of het bij jou onderdak mag vinden?’
Vast. Maar zo’n verhaal is het niet. Het is eigenwijs en koppig en weet op het juiste moment en de juiste plaats de juiste schrijfster te kiezen. Een koppige eigenwijze schrijfster die voor de vorm nog even tegensputtert:
‘Hoepel op. Ik zit net zo lekker te soezen met de avondzon in de rug en een meertje vol watervogels voor me. Bovendien, verhalen die eenzaam en alleen in de duinen rondzwerven, vertrouw ik niet. Die zijn droevig en dramatisch en van droefheid en drama heb ik mijn buik vol.’
Verhaal laat niet los. Het port net zolang in mijn zij tot ik opsta en naar mijn fiets loop.
‘Ik wil geschreven,’ zeurt hij. ‘Fiets naar huis, open je laptop en schrijf: Verliefd worden stond niet op haar lijstje. Al heel lang niet meer. Ze wilde nog een hoop doen in de tijd die haar nog was gegeven maar verliefd worden was daar niet bij.
Onderweg naar huis mopper ik:
‘Je kan me wat. Wat wil die dame dan gaan doen in de tijd die haar nog is gegeven? Hoe heet ze trouwens en waar woont ze? Is ze leuk of is het weer zo’n gestoorde troela die ik als schrijfster altijd op mijn bordje krijg?’
‘Geduld,’ zegt Verhaal. ‘Alles op zijn tijd. Ik zal je alle woorden geven die je nodig hebt.’
VERHAAL IS NOG EEN BEETJE VERLEGEN
WOORDEN ZIJN ER inmiddels genoeg. Minstens vier schriften vol. Het is net spinazie, het lijkt een berg maar eenmaal getypt blijft er maar een bedroevend beetje over. Maar dan heb je ook wat. Krachtpatser schrijfvoer.
‘Oho ho,’ roept de nieuwsgierige lezer. ‘Ik wil maar één ding weten. Waar ga je over schrijven? Zijn er mannen en vrouwen en kinderen in het verhaal? Straten en huizen, kamers en trappen? Zijn er bomen en weilanden en vieze sloten misschien? Is er een held, een boef, een plot?’
Tja. Van de huizen weet ik het zeker. Die zijn er. Bomen ook. Maar een plot met een engerd en een anti-engerd? Ik geloof het wel. Maar of dat volgens de regels van de schrijfkunst is? Daar trekt het verhaal zich niets van aan.
De strenge lezer houdt aan.
‘Woorden over woorden, wat koop ik daarvoor? Vertel ons, wáar staan de bomen, de huizen? Wat doet de heldin? Wie is de engerd en wat gaat hij voor spannende dingen doen? En last but not least: wat moet jouw verhaal ons duidelijk maken?’
Daar gaan we het niet over hebben. Een thema is not done. Ja ja, ik weet het, lezers die mij kennen, zitten nu te schuddebuiken van het lachen. MarianneE en een verhaal schrijven zonder bijgedachte? Dacht het niet. Thema’s zijn haar handelsmerk. Voor deze keer ben ik het met jullie eens. Maar ik ga jullie mijn thema niet verklappen. Eerst verklap ik de titel. Dan vertel ik over de hoofdpersonen, de goede en de slechteriken. Ik beschrijf de locatie. En dan, heel misschien, kan ik het verhaal verleiden om zich te laten zien. Dat dient voorzichtig aangepakt. Eigenwijs als het is, is het zo weer in de duinen verdwenen.
VERHAAL VERREKT HET OM MEE NAAR BINNEN TE GAAN
VIER SCHRIFTEN VOL zijn 41 bladzijden in Word. Voor de pietlutten onder jullie: in Verdana punt 11. 22.841 woorden om precies te zijn. Je kunt dus wel zeggen dat mijn schrijfreis is begonnen.
Ik schrijf op het bankje op het perron, in de trein op weg waar dan ook heen, in de tram of bus als die niet teveel wiebelt, aan de eettafel van de vriendin waar ik logeer. Ik schrijf natuurlijk het lekkerst in de duinen of op het terrasje in Bloemendaal aan Zee. Daar is Verhaal op zijn best, het wappert vrolijk om mijn oren, neemt een snoekduik in mijn cappuccino, ik kan het aan zijn staart trekken als ik een vraag over één van de hoofdpersonen heb.
Zal ik jullie eens wat geks vertellen? Het wil niet naar binnen. Zodra ik mijn fiets de zijdeur binnen rijd, verdwijnt het om de hoek.
Schrijven aan DE ONBUIGZAAMHEID VAN BOMEN is een avontuurlijk pad waar ik me met de pen een weg doorheen moet banen. Takken van weerbarstige scènes zwiepen in mijn gezicht, ik struikel over een dialoog die maar niet als normaal Nederlands wil klinken, ik kruip door de modder van emoties die niet uit de bocht mogen vliegen. Afwisselend loop ik te vloeken en te genieten van deze reis die ik dus blijkbaar het beste maak als hoofd los van huiselijke beslommeringen is.
Genoeg over mij.
De oplettende lezer heeft verheugd gezien dat ik de titel heb verklapt. Hij heeft reeds zijn vinger opgestoken om te vertellen dat bomen wel buigzaam zijn. Dat de kruinen deinen, de takken zwiepen, de blaadjes kunnen wiebelen. Dat weet ik. Maar de boom op de plek waar één van mijn hoofdpersonen zich te pletter rijdt, is verschrikkelijk onbuigzaam. Die geeft geen millimeter mee. Ik hou van die boom. Hij verrekt het namelijk te doen wat mijn lieftallig hoofdpersoontje hoopt dat hij zal doen: terugpraten. En dat, mijn lieve lezers, is het eerste tipje van de sluier. Mijn hoofdpersoon praat met bomen.
PRAATGROEP VOOR LASTIGE VERHALEN
MIJN BUREAU IS op slot. De sleutel zit in de werktas. De tas hangt aan de kapstok verstopt achter de winterjas. Ik heb mijn koffer gepakt. Een spijkerbroek, een T-shirt en een vest voor je-weet-maar-nooit. Vijf boeken, twee schriften en alle pennen die lekker schrijven. De laptop en de USB-stick. Mijn hoofd zit vol mensenverhalen die ik in het bos achter wil laten.
Verhaal en ik gaan op reis. Verhaal sputterde tegen, wilde niet mee, klemde zijn armen om de holle boom bij Kraantje Lek.
Ik zei:
‘Kom op, appelflap, waar is je zin voor avontuur gebleven? In mijn koffer heb ik een mooi holletje voor je gemaakt en ik beloof je: ik verlies je niet uit het oog. Ik ga fietsen en bomen bestuderen en lekkere bankjes zoeken om op te schrijven. Je zult het verschrikkelijk naar je zin hebben.’
En zo is het gekomen dat ik in de bossen van de Utrechtse Heuvelrug op een terrasje aan de cappuccino zit. Verhaal zit naast me en kijkt onwennig in het rond. Zoveel bomen is het niet gewend. Het moppert en zucht en gaat met zijn rug naar me toe zitten. Geeft niet. Eén ding heb ik hem niet verteld. Dat ik zondag nog een reis ga maken. Ik pak de fiets om naar het station te fietsen en de trein naar Amsterdam te pakken. In mijn rugzak Verhaal, of het nu wil of niet. Er zijn praatgroepen voor wanhopige ouders van lastige kinderen. Misschien ook voor mensen die het kopen niet kunnen laten. Maar ik? Ik heb- hiep hoi- een praatgroep voor Lastige Verhalen!
GOED GEZELSCHAP
IK FIETS OVER DE Slappedel naar de Ringelpoel. De Grote Fliertsedijk wil ik ook nog bedwingen. Soms zet ik mijn fiets tegen een boom en zoek in het bos het kleinste paadje. Natuurlijk val ik na drie stappen languit op mijn bek en voor mijn ogen barst een paddenstoel in lachen uit. Als ik van de schrik ben bekomen, zie ik dat hij van buitenaardse schoonheid is. De boomstronk die zich even had opgericht om mijn aandacht te vangen, lijkt op een krokodil. Samen met de paddenstoel zouden ze in een griezelverhaal niet misstaan.
Ik praat met een witte koe die ik Elsemien heb gedoopt. Zij komt elke avond aan het hek van de tuin even buurten. Samen nemen we de dag door. Als ik mopper over het weer schudt ze haar hoofd.
Het weer is het weer, loeit ze, geen kruid tegen gewassen.
Haar wijsheid komt misschien nog van pas in een kinderverhaal.
’s Avonds eet ik op een bureauonderlegger met de wereldkaart erop. Ik zie dat er een eilandengroep bestaat die Melanesië heet. De Ardamanse Zee zou in een spannend reisverhaal niet misstaan. Ik zie hoe klein Nederland is en verbaas me over de kapsones van mannen die zich politicus noemen. Betere schrijvers dan ik zouden in een column de onzinverhalen blootleggen. Maar in de achtertuin schudt Elsemien haar wijze hoofd.
Laat de blaaskaken aan de blaaskaken. Concentreer je op jouw ding. En nee, madam, aan koeknuffelen doe ik niet.
Wat mijn ding dan wel wezen mag, vertelt ze er niet bij.
Ik trotseer regen en wind en kijk ademloos naar inktzwarte wolkenluchten. Ooit zal ik woorden vinden om zo’n lucht te beschrijven.
Maar als ik de avondzon over de weilanden zie strijken nadat hij het gevecht met de donderbui heeft gewonnen, word ik stil. Ik bedenk dat ik in goed gezelschap ben met mezelf. Maar ik wil er wel drie levens bij om alles te kunnen schrijven wat ik schrijven wil.
BOMEN MOET JE NIET VERKASSEN
ER WAS EENS EEN Verhaal dat verteld wilde worden. Het zweefde boven de duinen op zoek naar een schrijfster zonder woorden en die schrijfster was ik. Ik vertroetelde en pamperde, kietelde en troostte opdat het mij zijn woorden gaf. En woorden heeft het gegeven. Soms was het één grote spraakwaterval zodat ik eelt op mijn vingertoppen kreeg van het typen. Een andere keer moest ik bidden en smeken om het te verleiden me woorden te geven voor de man die obsessief boeken verzamelt, voor de vrouw die snuisterijen jat bij haar cliënten. Ik bracht het terug naar de duinen in de hoop dat het me zou helpen jullie duidelijk te maken dat mensen houvast zoeken om verwarring het hoofd te bieden.
Het verhaal liet zich verleiden en gaf pagina na pagina zijn geheimen prijs. Tot ik een reis ging maken. Een reis naar het bos om bomen te bestuderen. Hoe onbuigzaam ze zijn, welke boom de eer krijgt de titel te dragen. Ik fietste en fotografeerde en peuterde aan schors. In mij bloeiden de woorden. Verhaal sputterde tegen en weigerde mijn rugzak te verlaten. Het koekeloerde over het randje en mopperde:
‘Mens, doe normaal. Wat moeten we hier in dit vochtige bos waar zwammen de kop opsteken en de blaadjes in mijn nek waaien. Als we zover zijn, laat ik je heus wel zien welke boom kan dienen om tegenaan te knallen. Ik heb er één voor ogen die uitstekend geschikt is voor ons doel. Vertrouw me, als de spaanders in de rondte vliegen, wordt het kommer en kwel in ons boek.’
Maar ik- wel goed maar niet gek- hou graag een beetje de regie. Dus fietste ik linksom en rechtsom en trok me niets aan van het gemopper dat uit mijn rugzak kwam. Een echte schrijfster laat zich niet klein krijgen. Die heeft wat over voor een mooi verhaal. Maar op weg naar huis begon het gesodemieter.
‘Wát heb je voor mij over? Hoe vaak ga over die hobbelige paadjes fietsen, hoeveel keer laat je je nog nat regenen? Mag ik ook een beetje inspraak?’
Maar nu is het mijn beurt:
‘Jij zei het tegen mij en nu zeg ik het tegen jou. Vertrouw.’
Verhaal maakte een lange neus en had zoals altijd het laatste woord:
‘Loop naar de maan,’ klonk het benauwd uit het voorvak van mijn tas.
Toen ik thuiskwam en de computer opstartte, sloegen de stoppen door.
BLINDEMANNETJE-SCHRIJVEN
IK BEN WEER THUIS van weggeweest. De plaats waar ik druk ben met het moeten van dit en het moeten van dat. Daar hoef ik niet over uit te weiden, daar weten jullie alles van.
Op maandag trek ik mijn nette kleren aan en haal mijn glimlach uit de kast. Voor de spiegel oefen ik mijn begripvolle oogopslag. Alles in het gelid. De gedachten op een rij zodat ik ook op het werk weet van nu moet ik dit en straks dat.
Ik mis de koe, de buitenaardse paddenstoel, de boom, het bos. Ik mis de stilte die een palet was van bladgeritsel, geknars van beukennootjes en kaboutergefluister. Buiten grijnzen rode bakstenen en de koplamp van een auto mij een welkom toe. Met ferme pas loop ik de plicht tegemoet, een plicht die mijn verhalenhart net zo voedt als stilte het doet. De glimlach en de oogopslag voelen zich snel weer thuis.
Aan het eind van de dag wacht Verhaal op me. Voordat ik de koffer opende, sloot ik deuren en ramen opdat het niet de benen nam. Dat nam het wel, een snoekduik onder mijn bed. Ik laat het liggen, ik weet het te vinden. Mooi niet. Elke middag speelt het verstoppertje. Ik gooi mijn werktas in de hoek en zoek in hoeken en gaten. In keukenkastjes en in de Duplodoos, zelfs in de vijver zoek ik want misschien is het met de kat mee naar buiten geglipt.
Verhaal is slim, het laat zich niet pakken.
Dan niet, appelflap. Ik schrijf wel zonder jou. In mijn mooie werkhoek met de inspirerende teksten op het prikbord, met de inspiratiesteen op de hoek van de tafel en de map van ons reisgezelschap onder handbereik. Weet je nog, appelflap? Een schrijfgroep voor lastige verhalen? Ik ben niet voor één gat te vangen, ik heb potverdorie een contract met mezelf. Een zacht gelach klinkt uit de printer.
‘Schrijf maar, eigenwijze dame. Schrijf als een blindemannetje die de staart van de ezel op de goede plaats moet prikken. Ook als je me niet ziet, zal ik je de woorden geven. Als je me één ding belooft. Mediteer voor mij het bos. Het mos met de rode paddenstoel. Mediteer voor mij mijn vriendin Elsemien de koe waar ik zoveel plezier mee heb beleefd. Zoek de stilte in de overgang van plicht naar plezier.’
Ik schrijf geen verhaal. Het verhaal schrijft mij.
RUST MAAR UIT
ALS IK AAN HET EINDE van een welbestede dag op de bank ga zitten, klinkt een benauwd gekuch:
‘Blmfrtbrrrauowhaaa…. wil je je dikke reet optillen?’
Ik vlieg overeind en kijk om. Verhaal ligt languit op mijn zitplaats en schudt dreigend zijn kleine vingertje:
‘Mag ik misschien even bankhangen, ja? Ik ben uitgeput, uitgeteld, uitverteld. Ik heb je alle woorden gegeven die ik in me had. Nu wil ik soaps kijken en navelstaren. Jij bent aan zet, mevrouw de schrijfster, maar niet hier als het u belieft. Had je geen werkhoek gemaakt? Een plek waar de muze jou elk moment van de dag kon vinden? Hangt je contract niet aan de muur en roept je inspiratiesteen niet uitnodigend: Hier moet je zijn, schrijfster tegen wil en dank? Ja? Donder dan gauw op en laat me met rust.'
Verhaal heeft gelijk. Het heeft me alles gegeven. Of ik het nu zag of niet, of we nu thuis waren of in het natte bos een paddenstoel fotografeerden, het kieperde dag na dag zijn gedachten over me heen. Het maakte ruimhartig plaats toen woorden over dood en missen en troost en boos ruimte opeisten maar daarna ging het vrolijk door met kieperen. Ik heb nog nooit de regie zo losgelaten om me over te leveren aan deze stroom.
Onder de eettafel liggen nog verdwaalde letters die ik moet oprapen en een plekje geven maar dan zit zijn taak erop. Dan ben ik aan zet, moet ik aan de bak, dan moet ik het onder ogen komen. Wat heeft Verhaal me duidelijk willen maken, wat was het dat aan de wereld verteld moest worden? Is het een verhaal waar de wereld überhaupt kennis van wil nemen?
Ik buk me en schud Verhaal de hand.
‘Bedankt. Nu mag ik. Ik ga jouw woorden bij kop en kont pakken en er iets moois van maken. Samen met de reisgroep voor lastige verhalen gaat me dat lukken.’
Verhaal vraagt opgelucht:
’Hoef ik niet meer mee?’
‘Nee, nu ben ik aan de beurt. Ik poets je op tot je glinstert en glimt en geen mens meer om je heen kan. Ik ga je woord voor woord in me toelaten.’
KILL YOUR DARLINGS
‘TJA,’ zegt Verhaal.
‘Wat nou tja?’ vraag ik.
‘Het gaat gewoon zo,’ zegt het.
‘Wat gaat gewoon zo?’ vraag ik.
Verhaal schikt een kussen in zijn rug en gaat er eens goed voor zitten.
‘Jij dacht: ik moet over rouw schrijven. De lezer vertellen hoe dat bij onze Jolande gaat. Ik dacht: laten we eens zien wat ze ervan terecht brengt. Jij noemt mij eigenwijs maar jij kan er ook wat van, dame. Je ging veel te snel. En maar schrijven en schrijven. Nu zit je met de gebakken peren.’
‘Echt niet,’ zeg ik. ‘Ik wist precies wat ik deed. Ik heb je helemaal uitgeknepen tot je elk woord dat je daarover had, aan me had gegeven. En nu ga ik ze schikken tot ze een mooi droevig geheel vormen. Kommer en kwel, daar houdt de lezer van.’
‘O,’ mompelt Verhaal. ‘Was dat wat je aan het doen was. Om je eerlijk de waarheid te zeggen leek het er meer op dat je schrijvend aan het rouwen was. Zag ik niet zo nu en dan een traantje stromen, kroop je niet met je kop onder de dekens omdat je de zin van het leven niet meer kon vinden?
‘Je hebt gelijk,’ zeg ik. ‘Maar zelfs onder de dekens weet ik dat mijn zin in het leven nog ergens is. Mogelijk verschuilt het zich achter de plant die al weken te weinig water krijgt, of misschien zit het in een keukenkastje te roepen dat ik een pannenkoek moet bakken. Maar meestal zit het verstopt onder de toetsen van mijn laptop. Zodra ik begin te typen, springt het tevoorschijn. Hoera, roept het, je hebt me gevonden. Als je schrijft tot de spaanders er vanaf vliegen, klaart de lucht op en zal de laatste roos in je tuin beginnen te bloeien. Daarom ga ik zo snel. Een verhaal laten stromen geeft levensvreugde.'
'Ik weet het,' beaamt Verhaal. 'Maar je hebt er een potje van gemaakt. Misschien dat je het door je tranen niet meer zo helder zag, misschien dat de rouw in jouw kop het breed wilde laten hangen. Maar zoals de kommer en kwel van onze Jolande nu op papier staat, kan ik me er niet in vinden. Je gooit mijn goede naam te grabbel.’
‘Vertrouw me,' zeg ik. 'Komt helemaal goed, echt waar. Over niet al te lange tijd heb ik spierpijn in mijn muishand en een blaar op mijn wijsvinger. Wacht maar af.’
‘Hoe dat zo,’ vraagt verhaal terwijl het nieuwsgierig rechtop gaat zitten.
‘Selecteren en wissen. Selecteren en wissen. Daar ben ik steeds beter in geworden. De ene na de andere volzin zal in de prullenmand verdwijnen. Zelfs mijn darlings gooi ik met afgewend hoofd in de kliko. Het zou beter zijn als je me in deze moeilijke tijden zou steunen in plaats van me af te vallen.’
Het blijft stil op de bank. Dan hoor ik een diepe zucht.
‘Dus als ik het goed begrijp,’ zegt Verhaal dreigend, ‘liggen straks de helft van de woorden die ik voor jou in de duinen en in kletsnatte bossen bij elkaar heb gesprokkeld, in de vuilnisbak. Heb je me zonder te vragen kilo’s af laten vallen.’
‘Ik vertel het je nu toch?,’ smeek ik.
Verhaal weet niet dat ik het te vriend moet houden. Dat ik het misschien ooit nog nodig heb.
‘Ik beloof je, over een paar maanden is DE ONBUIGZAAMHED VAN BOMEN een verhaal om trots op te zijn. Je zult van blijdschap een gat in de lucht springen.’
‘Tja,’ zegt Verhaal
‘Wat nou tja?’ vraag ik.'
‘Waar is mijn hoofdkussen?’ vraagt het met afgewend hoofd. ‘Ik wil met mijn kop onder de dekens.’
NEEM NOG EEN OLIEBOL
‘IK HEB NIETS met eindes en ik kan niets met eindes. Het slot van een boek is in het echte leven slechts een moment in de tijd. Wat er ook gebeurt, het leven gaat door. Zelfs als iemand sterft, stopt het leven niet. Niet voor de naasten, voor de vrienden, de poes. De boom in de tuin maakt nieuwe bladeren en zal ze ook weer laten vallen. Dat weet je toch, schrijfster over onbuigzame bomen?’
Verhaal zit genoeglijk op zijn filosofische praatstoel. We naderen per slot van rekening het einde van een jaar.
Maar deze keer ben ik het niet met hem eens. Mijn goede vriend Jan ging dood en toen kwam er een onherroepelijk triest einde aan veel vrolijkheid. Mijn zwager gaat sterven en ik weet zeker dat mijn zus voorlopig geen nieuw begin zal ervaren. Ja, ik weet het. Voorlopig. Dat is het cruciale woord. Maar dat ga ik Verhaal niet aan zijn zelfgenoegzame neus hangen. Ik ben een oliebol-en appelflap-offensief begonnen om me van zijn medewerking te verzekeren. Ik moet een acceptabel einde breien aan de kommer en kwel van Jolande in DE ONBUIGZAAMHEID VAN BOMEN, een optimistisch einde ook nog zodat de lezer tevreden gaat slapen.
Ik schud mijn hoofd.
‘De lezer wil een slot. Hij wil verheugd constateren: Ha, een happy end of desnoods droevig zuchten: Arme Jolande, met haar zal het nooit meer goed komen.’
Verhaal haalt adem om me in de rede te vallen maar ik steek gebiedend mijn hand op.
‘Stop. Ik weet wat je wil gaan zeggen. Elk einde een nieuw begin. Raampje dicht, deurtje open en zo. Maar ik ken de lezer langer dan vandaag. Hij is liever lui dan moe, hij wil zich na gedane arbeid niet bezig houden met open eindes. Hij denkt: Ik heb potdorie moeite gedaan om die moeilijke woorden, de lange zinnen, de eindeloze hoofdstukken te lezen. Het minste dat ik mag verwachten, is dat de schrijver moeite doet voor een gedegen einde zodat ik me het hoofd niet hoef te breken over de vele wegen die Jolande, nadat zij de onbuigzame boom heeft achtergelaten, in kan slaan.’
Verhaal gluurt over zijn leesbril.
‘Je hebt natuurlijk gelijk. Maar ik ben een neverending story. Jij bent de schrijfster, mevrouw van de volzinnen, jij bent degene die bepaalt waar het woord ‘einde’ komt te staan.’
Hier schiet ik niets mee op.
‘Je bent een eigenwijs mormel. Het is 31 december en buiten vliegen de rotjes om je oren. Ik heb je om hulp gevraagd om ons prachtige boek tot een goed einde te brengen. Maar aan jou heb ik niets.’
Verhaal laat zich in de kussens zakken en maakt een wegwerpgebaar.
‘Boeit niet. Neem nog een oliebol en val de mensen van je schrijfcluppie lastig. Niet mij. Veel succes, schrijfster van abrupte eindes. Ik wens je dat je in het nieuwe jaar een minder eigenwijs verhaal mag vinden. Waar dan ook.’
GOEDE VOORNEMENS
'DAAR GAAN WE niet aan beginnen, mevrouw de schrijfster. Echt niet.’
Verhaal steekt waarschuwend zijn vinger op.
‘Waar gaan we niet aan beginnen?’
Ik ben er niet helemaal bij met mijn gedachten. Er zweven drie vrouwen door mijn hoofd die namen moeten krijgen en een leven met een baan, kinderen en een hond. Ze moeten op reis en spannende dingen beleven.
‘Ik weet precies waar jij zondag bent geweest. Dat gaat mooi niet door.’
‘Wat gaat niet door?’
Welke kleur haar zal ik ze geven? Moet er een leuke man bij? Twee misschien? Of zal ik er eentje iets met een getrouwde kerel laten hebben, dat geeft zo lekker drama.
‘Jij bent in de duinen geweest. Ontken het maar niet, mevrouw de schijfster, ik heb het zand aan je fietswielen gezien. En wij weten allebei wat je daar ging doen.’
Verhaal staat voor me en prikt met zijn vinger in mijn buik.
Een kloddertje speeksel belandt op mijn voet.
Ik heb geen idee waar hij het over heeft.
‘De zon scheen en mijn vriendin was verdrietig dus heb ik een opbeurend fietstochtje voorgesteld. Mag ik?'
Het kreng moet even dimmen, het haalt me uit mijn concentratie. Ik was zo lekker op dreef met het verzinnen van de vrouwen, de reis naar de zon, de vreemdganger. Ik begin al te grijnzen als ik aan de verwikkelingen denk waarin ik de dames laat belanden. De vreemdganger gaat natuurlijk niet mee, dat kan niet vanwege het getrouwde. De minnares die vol verlangende onderbuikgevoelens zit heb ik nog niet op mijn netvlies maar een andere vrouw past precies in het plaatje. Haar heb ik opgeduikeld bij de Hema in de buurt van een schrijfgenoot. Kordaat, rood geverfd haar, een echte Amsterdamse.
Verhaal duwt me in de richting van de keuken.
‘Kom hier met je rugzak.’
Nu heb ik er genoeg van.
‘Ophouden met zeuren. Ik zit in een belangrijk proces, de start van een nieuw verhaal. Hier in huis dient rust en stilte in acht genomen te worden.’
‘Ik voelde het aan mijn water, mevrouw de schrijfster. Een nieuw Verhaal, zeg je? En waar heb je dat leuke dingetje opgeduikeld, als ik vragen mag? In de duinen misschien? Ik ga je niet delen met zo’n niemendalletje, daar gaan we niet aan beginnen.’
Het buigt zijn hoofd. De schouders zakken. Een traan valt naast de speekselvlek op mijn schoen.
Zo kan het niet langer. Ik buk me en geef een klopje op zijn hoofd.
‘Kom even bij me zitten. Jij vond mij in de duinen toen ik een verhaal over verlies en verdriet wilde schrijven. Ik heb je meegenomen terwijl ik geen idee had wat je me wilde vertellen. Samen hebben we onbuigzame bomen het hoofd geboden. We hebben mooie zinnen geschreven over liefde en verlangen en bedrog. Maar we waren wel een beetje droevig. Ik geloof niet dat we Jolande ooit hardop hebben laten lachen. En weet je? Dat is mijn voornemen voor 2011. Lachen. Plezier. Kleur. Vreugde.’
Verhaal gaat rechtop zitten.
‘Heb je daarom knalgele, oranje en paarse lappen gekocht? Ga je een vrolijke quilt maken?’
Ik steek mijn hand in de lucht.
‘High five. Allemaal in het kader van de actie: Help de schrijfster aan de slappe lach. Maar er is meer. In dit huis is plaats voor verdriet èn vreugde. Het hoort allebei bij het leven. En daarom ga ik de kamers vullen met vreugde door een vrolijk onzinverhaal te schrijven. Wees niet bang, ik jaag je niet weg. Er zal altijd plaats voor je blijven. Je zit in mijn hart en in de woorden die ik aan de wereld gaf.’
Verhaal kijkt peinzend voor zich uit.
‘Mag het net als ik, naast je zitten op de bank?’
Ik knik.
‘Aan de andere kant. Er is plaats genoeg..
’Pas dan maar op,’ zegt Verhaal. ‘Straks krijg ik ook de slappe lach.’
AFSCHEID
ALS IK MET mijn fiets door de zijdeur naar binnen wil gaan, is de opening geblokkeerd door een rugzak. Hij zit zo vol dat de rits niet meer dicht kan. Bovenop zie ik een stapel zakdoeken liggen. Uit het voorvakje puilen twee schriften. Mijn zakdoeken, mijn schriften.
Niet mijn rugzak. Die staat op de kinderstoel in de rommelkamer te wachten tot ik er de dag voor de vakantie de laatste dingen instop. Het nekkussentje voor in het vliegtuig. Het boek waarin ik niet zal lezen omdat me dat vliegend nooit wil lukken. Het kleinste opschrijfboekje voor het geval ik dringend noodzakelijk een observatie moet noteren. Pennen die proefondervindelijk het lekkerste schrijven.
Naast de stoel met de rugzak staat de koffer. Mijn zwempak zit erin, mijn kuitbroek, sandalen. Een restant geur van de zon van vorige reizen stijgt eruit op. Voorpretgeur.
Ik ga naar La Palma om inspiratie op te doen, om uit te rusten, lekker te eten, te lachen en te huilen met mijn zwager die ziek is en niet meer beter zal worden.
‘Je hebt mij niet gevraagd om mee te gaan.’
Verhaal staat naast de vreemde rugzak en kijkt me dreigend aan.
‘Deze keer heb je in de koffer geen holletje voor me gemaakt, droevige schrijfster die vrolijk wil worden.’
Hij heeft gelijk. Maar dat wil niet zeggen dat hij niet rustig thuis kan blijven tot ik gebruind en aangesterkt terugkom en het misschien- een heel klein beetje - nodig heb voor mijn nieuwe verhaal.
Hij schudt zijn hoofd.
‘We hebben het samen goed gehad. Een mooi boek geschreven. Nu verlang ik naar de kale boom aan de rand van de zandvlakte, naar het Vogelmeer waar de aalscholvers rusten. Ik verlang naar de geur van de zee.’
‘Je hebt heimwee naar de duinen,’ vat ik zijn betoog samen terwijl ik de fiets langs zijn rugzak wurm.
‘Noem het heimwee, ik noem het thuis. Op het bankje waar ik jou heb aangetroffen, zal ik wachten op een andere schrijver zonder woorden. Voordat hij het in de gaten heeft, zal ik hem in zijn nekvel grijpen. Ik heb nog veel verhalen die het daglicht willen zien, dat begrijp je toch?’
Ik begrijp het. Maar. Ik wil geen afscheid nemen, niet weer.
‘Dat wil je wel. Laat los, maak plaats. Je hebt zelf niet in de gaten hoe dat ouwewijvenverhaal dat je ergens hebt opgeduikeld, in je hoofd is gekropen.’
Dat is waar. Ik kan niet wachten om naar het vliegveld te gaan en Keetje over een koffer te laten struikelen, om Sterre wanhopig over haar schouder te laten kijken om een laatste blik op haar man te werpen, om Olivia voor de spiegel voor de zesde keer haar lippen te laten stiften. Ik kan niet wachten om op La Palma aan te komen en de vrouwen te laten lachen en huilen en kiften, verliefd en verlaten te laten worden. Ik kan niet wachten tot ik aan de rand van het zwembad als een gek in mijn lekkerste schrijfschrift zit te pennen omdat ik de schrijfideeën niet bij kan benen.
‘Zie je?’ zegt Verhaal. ‘Je hebt mij niet meer nodig. Mijn tijd zit erop, droevige schrijfster die vrolijk wil worden.’
‘Je jat mijn zakdoeken.’
Iets zinnigers weet ik niet te zeggen. Toch.
‘Moet ik in de duinen afzetten? Zal ik het eerste stukje met je mee fietsen?'
Ik wil het afscheid uitstellen.
Verhaal schudt nee.
‘Deze weg moet ik alleen afleggen. De zijdeur uit, de hoek om. Vaarwel.’
‘Maar…’
Mijn stem doet niet wat ik wil.
‘Vaarwel.’
Zijn stem is bijna niet te horen.
Onder de grote rugzak waarboven mijn aller-roodste zakdoek een afscheid wappert, marcheren een paar kleine beentjes vastberaden naar de hoek van de straat.
VERTEL ME HOE JE OVER LIEFDE SCHRIJFT
HAPPY ENDINGS VERKOPEN NIET
Ik zit op een bankje in de duinen en hou de punt van de pen op het papier. Ik kras niet, ik teken geen hartjes. Ik wil een eerste letter, een eerste woord over de liefde. Maar hoe moet ik over liefde schrijven als ik geen woorden tot mijn beschikking heb? Het is te stil in mijn hoofd.
De wind fluistert in mijn oor dat ik donders goed weet hoe ik over liefde moet vertellen want de twee zwanen in het meertje voor het bankje waarop ik zit, schrijven met een vleugelzucht de woorden op het water.
Ik zucht en leg pen en papier neer. Waarom moet ik zo nodig over liefde schrijven? Ligt droevig drama mij niet beter?
‘Precies,’ klinkt het achter een dode boom. ‘Doe gewoon, dan doe je al gek genoeg. Eerst wilde je over rouw schrijven en moest ik je tussen de kleffe zwammen in het bos alles over verdriet vertellen. En nu wil je over liefde schrijven? Bibliotheken staan vol met boeken over liefde. Dichters gaan dood aan de liefde, koningshuizen gaan eraan ten onder. Mens, je verveelt me.’
Ik voel een klodder speeksel in mijn nek en draai me om. Kleine beentjes klemmen zich om een tak. Een handje zwaait driftig heen en weer.
Daar is hij weer, driftkikker Verhaal.
Eigenwijze appelflap.
Maar.
Eigenwijs ben ik ook. Aldus Heer K.
‘En toch houdt hij van me,’ zeg ik hardop. Ik wil dat de wind het hoort, dat de zwanen hun vleugels vouwen om te applaudisseren.
Verhaal springt naast me op de bank en wijst naar zijn voorhoofd.
‘Wie boeit het dat hij van je houdt. Dat is toch de gewoonste zaak van de wereld?’
Niet voor mij. Ik heb nooit kunnen voelen hoe het is als iemand van je houdt.
Dit zeg ik niet hardop. En toch houdt de wind op met waaien en vormen de zwanen met hun lange hals een teder hart.
Ik houd mijn adem in. Vijf seconden is het stil.
Tot het handje van Verhaal ongeduldig op mijn verkrampte vingers tikt.
‘Happy endings verkopen niet, schrijfster zonder woorden. Maar vooruit met de geit, laten we samen ontdekken hoe je over liefde schrijft.’
ONDER DE SPREI
Als ik op dinsdagmorgen wakker word, ruik ik koffie. Wanneer ik mijn ogen opendoe, zie ik heer K. met zijn hoofdkussen in zijn hand naar zijn kant van het bed lopen. Aan het voeteneind beweegt de sprei. Niet door mijn voeten, ook niet door de hand van heer K.
Ik hoor een mij welbekende stem:
‘Ja, schrijfster zonder woorden, je hebt gesnurkt. En niet zo’n beetje ook. Heer K. wist niet hoe snel hij naar de logeerkamer moest vertrekken. En dan nog wat: Hoe moet ik jou een verhaal geven als ik geen oog heb dichtgedaan? Je gaat me toch niet vertellen dat je alleen over heer K. en jouzelf gaat schrijven? Dat boeit niemand. Zestig jaar en verliefd, daar willen de mensen niets van weten. Ze krijgen zeker weten onwelvoeglijke gedachten en dat kunnen we niet hebben. Ik ben van de romans. Verhalen met een plot en een boef en een lieftallige dame. De lieftallige dame weet niet dat hij een boef is en wordt verliefd. Dan, schrijfster met je slaperige kop, schrijven we over de liefde.’
Ik kijk naar Heer K. maar die leest onverstoorbaar de krant. De stem van Verhaal bereikt alleen mijn oren. Maar hoe krijg ik hem onder die sprei vandaan, de kamer in. Er dienen nog dringende dingen gedaan voordat Heer K. naar zijn werk vertrekt. Niets onwelvoeglijks, gewoon zoiets als vertellen dat ik van hem hou. Dat heb ik veel te weinig gedaan in mijn leven. Op één of andere manier kreeg ik dat mijn strot niet uit, terwijl ik toch vaak van mensen heb gehouden.
Volgens mij steekt Verhaal zijn middelvinger op maar zeker weten doe ik het niet. Negeren, die appelflap. Zolang het maar onder de sprei blijft.
Ik draai me om en kijk Heer K. diep in zijn blauwe ogen.
‘Ja,’ zegt hij. ‘Ik weet wat je wilt zeggen. Ik ook van jou.’
Dat is liefde. Dat een lange kale vent je gedachten kan lezen.
‘O ho,’ klinkt het benauwd aan mijn voeteneind. ‘Beide beentjes op de grond. Geef die Heer van je een klapzoen en stuur hem uit bed zodat wij serieus aan het werk kunnen. Ik heb potdorie niet voor niets mijn geliefde duinen verlaten om je te helpen.’
Zoenen kunnen Heer K. en ik uitstekend. We hebben geconstateerd dat onze lippen ook na een half jaar nog steeds niet van ophouden weten. Verhaal kan de pot op, ik heb gewichtige zaken te doen. Als Heer K. naar het werk is, is het vroeg genoeg om enige gedachten te wijden aan het schrijven van een boek.
Verhaal. Kort verhaal. Een heel kort verhaal.
IK BEN TE GELUKKIG
‘Manon,’ zeg ik.
‘Trees,’ roept Verhaal. ‘Niet van die deftige namen, daar kan de lezer zich niet mee identificeren.’
‘Trees èn Manon,’ zeg ik. ‘Vergaande middelbare leeftijd en single.’
‘Ja,’ knikt Verhaal. ‘Een dodelijke combinatie. Dat zal lekker veel voeten in de aarde geven om ze aan de man te krijgen.’
Heer K. heeft zich met moeite van mijn lippen losgescheurd en is vertrokken om nuttige dingen te gaan doen. Verhaal en ik zitten op de bank, met de rug tegen de zijleuning en de benen gestrekt. Waar Heer K’s benen bijna in mijn kruis belanden, halen de pootjes van Verhaal net mijn knie. Natuurlijk vind ik de lange stelten van Heer K. leuker maar ik zal het voorlopig met kleine opdonder moeten doen.
Buiten is het niets gedaan. Zomer en zon is dit jaar een zeldzame combinatie.
Verhaal zucht.
‘Ik verlang naar warmte op mijn bol.’
‘Ik ook. Maar Kerst met Heer K lijkt me ook heel bijzonder,’ mijmer ik. In mijn hoofd zingt Stille Nacht, heilige Nacht.
Verhaal steekt zijn vuist in de lucht.
‘Hebbes. Zon en Kerst. Manon en Trees op een Canarisch eiland. Was jij niet ooit op Gran Canaria? Coleur locale, mevrouw, kat in het bakkie.’
Twee vrouwen van middelbare leeftijd bloot in de zon. Dat gaat niet lukken, zo krijgen we ze nooit aan de liefde.
Verhaal knikt vastberaden.
‘Jawel. Denk na. Viel Heer K. meteen op je blote buik? Ging hij meteen je zwangerschapsstrepen bewonderen? Riep hij dat je billen zo schattig uitgezakt waren? Nee toch? Kom op schrijfster met je hoofd in de wolken, die meiden zijn supergevat. Vrolijk en hups. De rimpels vertederen. Zo gaat dat in de liefde.’
‘Zeker weten van niet,’ zeg ik. ‘Leer mij de middelbare mannen kennen. Die zoeken fris en fruitig, slank en slim. En rijk vinden ze ook niet verkeerd. Nee, vrouw, middelbaar en bloot is een foute combinatie.’
Heer K. is natuurlijk de uitzondering die de regel bevestigt. Natuurlijk viel hij op mijn humor en vrolijkheid, evenals op mijn diepgang en intelligentie. Inmiddels heeft hij de striae zorgvuldig bestudeerd en over mijn kont is hij best te spreken. Maar ik heb het over Heer K., de leukste man op aarde.
‘Plot,’ zeg ik. ‘We moeten een plot. Over twee vrouwen met lubberende blote buiken ben ik snel uitgeschreven.’
Dat is niet waar. Denkend aan de hand van Heer K. op mijn buik, kan ik vier Bouquetreeks-boekjes schrijven.
‘Voor het plot, schrijfster met je zwijmelhoofd, heb je mij aangeschaft.’
Verhaal prikt met zijn vingertje in zijn borst.
‘In de duinen waaien genoeg spannende plots om mijn oren, ik hoef mijn hand maar uit te steken en ik heb er één.’
Nu moet ik hem verleiden. Complimenteren en zijn toch al niet geringe ego strelen.
‘Ja,’ zeg ik zacht. ‘Bij ons vorige boek was je fantastisch. Zonder jou was het een flutverhaal geworden. Maar een spannend plot dat over liefde gaat? Zonder dat het een kasteelroman wordt?’
Voor een spannend plot heb je drama nodig. Je eigen leven moet kommer en kwel zijn, met verwaarloosde hortensia’s in de tuin, bladderende verf aan de raamkozijnen en een vriendenkring die jouw voordeur mijdt omdat er geen lach meer vanaf kan. In mijn leven schoffelt Heer K. de tuin en de bladderende verf is ook verleden tijd. Mijn stramme spieren worden elke dag verwend door zachte strelende handen en mijn vriendenkring komt zaterdag groots mijn verjaardag vieren. Geen drama te bekennen, zelfs geen kleintje. Dit boek gaat niet lukken. Ik ben te gelukkig.
Verhaal steekt zijn neus in de lucht.
‘Dom mens. Luister: Manon en Trees en een wedstrijd. De Wie Heeft Het Eerst Een Man- wedstrijd. Is dat een plot of is dat geen plot?’
NIET DE LETTERS, DE VROUW
De deur piept. Verhaal steekt zijn hoofd om de hoek van de slaapkamer. Ik zit nog in bed en denk terug aan taart en cadeautjes en aan de mensen om wie ik geef die lachen en lol hebben. Aan de zon die die toch nog ging schijnen.
‘Ben je klaar met feestvieren, zestigjarige dame?’
Hij wrijft het er nog eens lekker in. Zestig. Ai.
‘Ga een andere schrijver vervelen, vandaag heb ik de pest in dat de vijf uit mijn leeftijd is verdwenen.’
Hij klapt in zijn handen.
‘Werken is de beste remedie, schrijfster met de aanstelleritis. Waar waren we gebleven? De wedstrijd.’
De wedstrijd. Tussen Trees en Manon. Wie van hen het eerst een man aan de haak heeft geslagen. Is dat iets dat twee vrouwen die met een bruine blubberbuik in de zon zitten, kunnen bedenken? Uit verveling? Of uit diepgaand verlangen naar de vervulling van hun verlangen?
Hier moet ik nog een nachtje over snurken. In de ochtend heer K. raadplegen. Hij heeft recente ervaring in het veroveren van een vrouw op vergevorderde middelbare leeftijd. Of veroverde ik hem? Heb ik hem ingepakt met mijn geschrijf? Want tussen de digitale letters is geen rimpel te zien, de uitdijende buik past niet tussen de alinea’s. Had ik niet beter een internetrelatie in stand kunnen houden?
‘Poeh.’ Verhaal steekt zijn tong uit. ‘Je wilde hem hebben, dame op vrijersvoeten en mailend was hij de ideale man.’
Zeker weten. En dan nog wat, heer K. wilde mij ook hebben. Niet de letters, de vrouw.
Verhaal zucht.
‘Wijffie toch. Dat is toch niets bijzonders?’
Voor mij wel. Er waren een hoop mensen in mijn leven die iets van mij wilden hebben maar nooit de hele mij met alles erop en eraan. Met de slechte oren, de onzekerheid. De eigenwijsheid, de slimheid, de humor. Zelfs niet de mij met een hart vol liefde.
‘Appelflap, luister. Als het, zoals jij zegt, de normaalste zaak van de wereld is dat een man een vrouw wil, waar moeten we dan nog over schrijven? De lezer zal zich rot vervelen, het boek op het nachtkastje leggen met de verzuchting: ‘Saai!’ en zich tot haar man wenden voor een kus.’
‘Dát, schrijfster met een man die jou met huid en haar wilde, is pas saai. Je kent me toch, onze verhalen worden niet saai. Zet die vent van je uit je kop en denk na: Manon en Trees op een warm eiland, de zon roept de hormoontjes tot leven, misschien loopt er nog een mooie Spanjaard in beeld. Manon is een beetje jaloers op Trees haar krullen en wipneus vol charmante sproetjes, Trees is stikjaloers op Manons bruine benen en cup D. Daar zit toch wel een klein weddenschapje in?’
Ik heb Verhaal nog nooit zo vrolijk meegemaakt. Hij wrijft in zijn handjes en in zijn mondhoek zit een beetje spuug. Is Verhaal ook alleen? Verlangt het naar een klein Verhaalvrouwtje?
‘Goed. Een wedstrijd. De regels. Alleen internet? Of ook kroegen en feestjes, tentoonstellingen en braderieën? Waar halen vrouwen in vergaande middelbare leeftijd een man vandaan?’
Een begrafenis. Daar sloeg ooit de vlam in de pan tussen een man en een vrouw. De vrouw pakte de volgende dag haar koffers en trok bij hem in. Waar gebeurd. Protestbijeenkomst over de komst van een opvangcentrum voor verslaafden in de buurt. Daar sloeg mijn vriendin haar slag. Maar begrafenissen heb je niet op afroep en je buurt mobiliseren tegen vermeend onrecht zie ik Trees of Manon niet doen. Om je eerlijk de waarheid te zeggen: ik zie ze helemaal nog niets doen.
‘We beginnen aan de verkeerde kant. Ik moet eerst weten wie Trees en Manon zijn en dan kan ik pas bedenken hoe ze aan de man komen. Geef me een paar dagen en dan staan ze er.’
Trees met haar wipneus vol sproeten moet nog een leven met werk en volwassen kinderen misschien en hobby’s en eigenaardigheden. Manon met de lange benen wil misschien haar cup D vervangen door A en is wanhopig omdat ze al jaren verliefd is op een onbereikbare man.
Werk aan de winkel.
ZWIJMELSCHRIJFSTER
‘Was je daar weer, schrijfster op vrijersvoeten?’
Verhaal springt op mijn toetsenbord zodat ik niet bij de onderste letters kan.
‘We waren net zo lekker op dreef en toen ging jij er vandoor. Zonder bericht.’
Klopt. Heer K. en ik hebben mijn verjaarscadeau opgesoupeerd. Een romantisch weekendje weg. Zonder computer, zonder Verhaal.
‘Poeh. Waarschuw me voortaan even, dan boek ik een weekendje duinen.’
Verhaal tikt ongeduldig met zijn wijsvinger op de acht.
Ik droom weg in mooie vergezichten en in verrukkelijke ontbijtjes. In zachte mannenarmen.
‘Zucht.’
Vingertje tikt harder.
‘Ik heb niet eeuwen de tijd, zwijmelschrijfster, aan het werk.’
‘Ik heb gewerkt, appelflap. Tijdens het uitzichtstaren heb ik nagedacht over Trees en Manon. Wie ze zijn, wat ze doen. Wat ze dromen. Het valt om de dooie dood niet mee om weer twee vrouwen neer te zetten met levens en verlangens. Vrouwen die niet lijken op de vrouwen van de Schilderclub, op Belinda en Mathilde die op dezelfde man verliefd werden, op malle Bonnie en haar tantes, op arme Johanna en verliefde Jolande. Op Kee, Sterre en Olivia.’
Verhaal klapt in zijn handjes.
‘Onze Jolande. Hebben wij daar even een maf wijf van gemaakt met haar kleptomanie en haar Charles? De andere wijven boeien me niet, dat was voor mijn tijd.’
De andere wijven boeien mij wel. Het zijn vrouwen die voor mij zijn gaan leven. Kan ik nóg twee vrouwen verzinnen met andere karakters, gewoontes en uiterlijk, zodat de trouwe lezer van mijn verhalen niet denkt dat ik plagiaat pleeg uit mijn eigen boeken?
‘Ja, dat kun je, samen met mij. Jij bent van het psychologische en ik doe er een sausje idioterie bij. Komt helemaal goed.’
Hij wrijft tevreden in zijn handjes.
Wat Verhaal niet heeft gezien, is dat de koffer weer in de starthouding staat. Zonnepetje, zonnebrand, zonneschoenen en enorme zonzin erin.
Heer K. was de Nederlandse zomer zat.
En. Zoals het een goede vrouw betaamt, volg ik heer K waar hij wil gaan.
‘Manon is een beetje dwangmatig. Zal in geen honderd jaar op een datingsite gaan. Trees wel, die neemt risico’s.’
Zover was ik tijdens het uitzichtstaren gekomen. Maar nu kan ik er niet langer omheen draaien.
‘Mijn lieve appelflap, ik ga de liefde niet schrijven, ik ga hem beleven. Op een verlaten strand in Portugal zullen heer K. en ik op de vloedlijn...’
Verhaal begint te schuddebuiken. Verhaal schuddebuikt zo hard dat hij van mijn toetsenbord valt. Op de grond rolt hij heen en weer en timmert met zijn knuisjes op het vloerkleed.
‘Ha ha. Hi hi hi hi. Hooooo ho ho ho. Wát ga je doen, schrijfster met je stramme spieren en je gammele gewrichten? Ga je op een verlaten strand in de golven... . Dat wil ik zien, schrijfster in de derde jeugd, met je kop in de wolken en je verstand jeweetwelwaar.’
‘Ik moet oefenen. Als ik Trees en Manon in de liefde wil laten geraken, zal ik moeten uitvogelen hoe liefdesscènes op vergevorderde middelbare leeftijd dienen plaats te vinden. Toch, collega?’
Zo kan ik onbeperkt en ongestoord van heer K. genieten.
Want. Verhaal gaat niet mee.
En dat weet het nog niet.
SCHRIJFSTER TEVREDEN, VERHAAL OOK?
Zand tussen mijn tenen.
Zand in mijn oren.
Zout op mijn lippen.
De zee kabbelt vriendelijke golfjes, de wind verliest het gevecht met de zon.
Een glas witte wijn streelt de keel.
Het kindje met de blauwe zonnehoed kijkt verwonderd naar het straaltje plas dat zijn piemeltje verlaat.
De hand van heer K. in de mijne.
Ik heb niets meer te wensen.
‘Tssss.’
Ik kijk naar heer K. die een enkele keer bij de aanblik van een Portugese schone een kreet van bewondering niet kan onderdrukken. Maar heer K. is verdiept in de kaart van de Algarve.
‘Tsss, tsss.’
Het gesis komt uit mijn rugzak.
‘Tsss, schrijfster met vakantiekapsones, jij mag niets meer te wensen hebben maar ik heb dat wel.’
O shit.
Meu Deus.
Het is niet waar.
Ik hoor hem niet, ik zie hem niet, ik doe niet mee, ik zet geen letter op papier.
De stem houdt aan.
‘Jawel. Ik laat je toch niet op vakantie gaan zonder aan ons verhaal te denken? Dacht het niet. Peper in je reet, schrijfster met je rode neus, aan het werk. Niets meer te wensen, tssss. Wat dacht je van een bestseller op onze naam?’
Natuurlijk heb ik nog een hoop te wensen. Ik wens me minder buik, minder bil, ik wens me dat mijn lichaam zich in één vingerknip aanpast aan mijn verliefde hoofd dat zich twintig waant.
Want. Heer K. zei:
‘Als ik je billen streel, voelen ze als die van een jonge meid maar als je opstaat, hangt je echte leeftijd eronder.’
Verhaal kan nog steeds gedachten lezen:
‘Dom dom dom. Schrijf schrijf schrijf en maak je niet druk over je zestigjarige kont. Ik ben hier om je aan een bestseller te helpen en voor niets anders. Til je luie reet van de stoel en pak een pen.’
De pen heeft zich verstopt in het donkerste hoekje van de rugzak.
Verhaal wijst:
‘Voorste vakje, linksachter.’
Ik kijk smekend naar heer K in de hoop dat hij een verpletterende volzin te berde brengt die ik één van de toekomstige vrijers van Manon en Trees in de mond kan leggen.
Heer K. is afgeleid door de serveerster met de mooie ogen.
Verhaal knipt met zijn vingers.
‘Laat die vent doen wat mannen doen, schrijfster met je hoofd in de wolken en schrijf op: ‘In mijn volgende leven trouw ik een fysiotherapeut.’
Ik heb niets meer te verlangen.
Ik heb de zon, een zeezoute man en een spannend boek om te schrijven.
GEEN WINTERSLAAP
De toppen van de bomen reiken naar de laatste zonnestralen.
De wind gunt de zon de eer de dag af te sluiten, hij weet dat hij morgen tekeer mag gaan.
Het bos kleurt, een konijn huppelt voorbij en de koolmeesjes zitten op de deurknop te kijken of er nog iets te bikken valt.
Mijn voeten protesteren, ze zijn geen sokken meer gewend. De rits van mijn vest kietelt mijn kin. Mijn vingers vragen waar ik de handschoenen heb gelaten.
Ik zit in een kabouterhuisje in een kabouterbos. Na een weekend vol schrijfmevrouwen wil ik stilte om Verhaal te zoeken. We hebben elkaar maanden niet gesproken, maanden van huiskuis, van ziekte, van loslaten. Werk. Huis. Maanden met Heer K..
Verhaal is zeker weten in winterslaap gevallen. Het dacht:
‘Die schrijfster zien we nooit meer terug. Misschien in het voorjaar als de zon het dak van de schrijfhut verwarmt en zij de laatste steek heeft gedaan aan de rode quilt die een bloementuin moet verbeelden.’
Het heeft misschien gedacht dat ik mijn verhalen voortaan in een lapjesdeken vertel.
Dan heeft het buiten de schrijfmevrouwen gerekend. Streng doch zeer eensgezind werd besloten in ons weekend schrijfretraite gedurende de schrijfsessies stilte in acht te nemen. Geen afleiding te vinden voor een schrijfster zonder inspiratie. Er zat niet anders op dan het toetsenbord op schoot te leggen en ferm te tikken:
‘In mijn volgende leven trouw ik met een fysiotherapeut.’
Toen dacht ik:
‘Nu heb ik Verhaal nodig.’
Misschien is Verhaal thuis in winterslaap gevallen en ligt het ‘s nachts warm in de knieholten van Heer K. te ronken. Of hij heeft het enige plekje achter de verwarming gevonden waar het stof zich zo lekker ophoopt en een zacht nestje vormt voor vermoeide denkers.
Zou allemaal kunnen.
Verhaal is gek op tassen. Fietstassen heb ik niet bij me dus daar zit het niet verstopt. Rugzak is ook thuis gebleven. Zal ik eens graven in de boodschappentas die vanwege de lekkere wielen dienst doet als weekendtas? Of heeft Verhaal zich genesteld in mijn rode tas, te groot om handig te zijn maar te mooi om thuis te blijven. De voorvakjes vormen een heerlijk holletje.
Ik schud aan rode tas.
‘Oeoeoeaaahgrrrmmmpp. Au. Potjandriedubbeltjes, wat is dit? Schudt nog even door, ja, tot ik mezelf niet meer kan horen denken.’
Dat moet ik niet hebben.
‘Stil maar,’ zeg ik. ‘Ben je wakker? Ik heb gedaan wat je zei. Geschreven over de fysiotherapeut. Ik heb Manon een andere naam gegeven en Trees de weddenschap laten introduceren. Weet je nog? Wie het eerst een man heeft? Aan het werk, appelflap, dan hebben we volgende week een heerlijke berg woorden.’
Verhaal krabt zich onder de kin. Krabt de huidplooi op zijn buik. Het krabt zich achter de oren.
En zegt:
‘Vooruit maar. Als we jou alleen op dit verhaal loslaten, is de ellende niet te overzien.’
EEN NIEUW VERHAAL
‘Het moet anders. Het moet helemaal anders.’
Ik stroop mijn mouwen op en hou mijn wijsvinger boven de deletetoets.
Plotseling springt Verhaal voor mijn beeldscherm.
‘Ho ho, vastbesloten schrijfster. Ten eerste: je pleegt plagiaat uit je eigen oeuvre. ‘Het moet anders,’ is de tekst van juffrouw Eekhoorn.’
Hij pakt mijn wijsvinger in een poging mij te weerhouden de woorden over Manon en Trees in de prullenbak te laten verdwijnen.
‘Ten tweede vraag ik mij af: is de liefde voor Heer K. je in je bol geslagen? We waren zo goed op dreef. De weddenschap was aangenomen, de twee meiden gingen voorzichtig hun teen in het grote dating-water steken.’
Verhaal wordt poëtisch op zijn oude dag.
Ik haal mijn vinger weg en geef hem een klopje op zijn wang.
‘Luister, ik wil nog steeds over liefde schrijven. Ik wil nog steeds een weddenschap. Ik wil nog steeds het internet op om leuke mannen te ontdekken voor oudere vrouwen met grijzer wordend haar. Maar Trees en Manon lijken teveel op Kee en Olivia uit het oudewijvenverhaal dat jou vorig jaar de duinen in joeg. Kee en Olivia zijn ook vrouwen met grijzend wordend haar al doet Olivia haar uiterste best om dat te verbergen. Ze zijn single en hebben in DIT WAS HET PLAN van de mannenliefde geproefd. Ze weten het zelf nog niet maar dat smaakte naar meer.’
Verhaal haalt zijn neus op.
‘Met dat verhaal heb ik niets te maken gehad. Een dom niemendalletje, als ik het zo mag zeggen.’
‘Dat mag. Maar dat domme niemendalletje gaat een vervolg krijgen. Waarom? Omdat het zo leuk was om het te schrijven. Ik werd vrolijk van Sterre, Kee en Olivia die op een zonnig eiland door een zoenende schuinsmarcheerder aan het denken werden gezet. Denken is toch helemaal in jouw straatje?’
Verhaal weet niet hoe hij zijn nieuwsgierigheid naar het vervolg op DIT WAS HET PLAN moet verbergen. Ik moet hem nog een klein beetje paaien.
‘Luister, appelflap, ik heb je nodig. De dames gaan daten en lopen tegen hun grootste angsten aan. Olivia en Kee lijden natuurlijk aan bindingsangst dus zal het niet meevallen om ze aan de man te krijgen. Jij hebt alle wijsheid die de mensen in de duinen hebben achtergelaten, opgeraapt. Ik kan het niet zonder jou.’
Verhaal haalt wederom zijn neus op. Maar zijn oogjes twinkelen en ik hoor zijn hersens kraken.
‘Mwah, bindingsangst, verlatingsangst, daar kan jij ook een boekje over opendoen, schrijfster met een nieuwe vent in je leven. Vertel me eens: hoe vaak verlang jij niet terug naar je ouwewijvenrust? Ik heb Heer K. regelmatig aan je jaspanden zien hangen als je er weer eens vandoor ging.’
Verhaal ziet ze vliegen.
‘Niet waar. Dan ging ik naar de Schrijfhut voor nieuwe inspiratie. Dat is wat schrijvers nodig hebben, rust en stilte. Heer K. kwekt me de oren van de kop.’
Hij knikt.
‘Die Schrijfhut van jou staat in dat vochtige bos vol zwammen en natte blaadjes waar ik vorig jaar bijna een longontsteking opliep. Ben ik even blij dat die tent voor het winterseizoen is gesloten. Maar vooruit, schrijfster zonder Schrijfhut, ik zal je helpen met Olivia en Kee aan de man te brengen. Wat ik met Sterre aan moet, weet ik nog niet.’
Voordat Verhaal zich kan bedenken, breng ik mijn vinger naar de deletetoets en druk. Weg zijn Manon en Trees, twee vrouwen die op één of andere manier niet tot leven wilden komen. Wat ik met Sterre uit DIT WAS HET PLAN aan moet, wordt vanzelf duidelijk. In DIT WAS HET PLAN 2.
ZWAMMEN OVER ZWAMMEN
Het is dat de foto op de laptop staat maar anders waren de hoeken gekruld, zaten er scheuren in en was er minstens één kop koffie overheen gegaan. Nu open ik tien maal per dag de computer om verliefd naar de foto van een houten huisje te kunnen staren. Ons houten huisje, op een open plek in het bos. Waar ik jaren over droomde.
‘Zei je nou verliefd?'
Verhaal hangt over het scherm en bekijkt huis en bos op zijn kop.
‘Brrrr. Zwammen in de herfst. Meters sneeuw in de winter. Muggen in het voorjaar. Misschien dat ik in de zomer eens langskom.’
‘Je gaat je gang maar. Sneeuw, muggen en zwammen zullen mij niet weerhouden om daar te schrijven. De bomen zullen hun verhalen vertellen die ik slechts tot een mooi geheel hoef te kneden. Ik ga fietsen en op de mooiste plekjes een bankje ontdekken. Ik zal niet weten waar ik de tijd vandaan moet halen om alles wat ik wil schrijven, af te maken.’
Mijn vinger streelt de boom voor het huis terwijl mijn ogen verlangend naar binnen kijken.
Verhaal wijst op zijn voorhoofd.
‘Is dat zo, verliefde schrijfster? En hoe is met de liefde voor Heer K.? Met de middelbare wijven in ons liefdesverhaal dat wij zo voortvarend waren gestart? Zijn ze alweer in beweging gekomen of zitten ze nog steeds te beppen?’
Ik geef Verhaal een tik op zijn handje. Middelbare wijven, hoe komt hij erop?
‘Doe niet zo bijdehand. Ik weet niet waar je de afgelopen dagen was, maar met de middelbare wijven in ons boek gaat het uitstekend. Sterre is met haar man aan het daten, per mail, dat wel, Kee heeft de eerste strandwandeling achter de rug met een verkeerde man en Olivia wordt zo vakkundig verleid dat ze het zelf niet in de gaten heeft. Gevalletje van bindingsangst zullen we maar zeggen.’
Verhaal knikt.
‘Daar weten wij alles van, van vakkundig verleid worden. Van bindingsangst trouwens ook. Moest Heer K. niet enige moeite doen om door jou serieus genomen te worden?’
Als vanzelf gaat mijn hand naar de cursor en klikt een foto van Heer K. open. Ik streel met het pijltje zijn kale hoofd.
‘Heer K. wist precies welke snaar hij bij mij moest raken. Ik stribbelde tegen maar dat was strategie. Maak jezelf schaars, zei mijn moeder vroeger al en dat heb ik in mijn oren geknoopt.’
‘Onzin,’ Verhaal wijst weer naar zijn voorhoofd. ‘Je was als was in zijn handen. En nu gaan jullie nog verhuizen ook. Met jullie liefde zit het wel goed maar of het goedkomt met ons boek?’
Zet nooit je huis te koop. Word niet verliefd op een kabouterhuisje in het bos. Verzamel niet vijftien jaar spullen en prop ze in hoeken en gaten. Blijf zitten waar je zit.
‘Ik weet het,’ zeg ik. ‘Verhuizen is dodelijk voor de inspiratie. Maar ik zet door met DIT WAS HET PLAN 2. Ik worstel er elke dag een paar woorden bij, tussen het opruimen en maken van warme quilts door. Ik laat ons verhaal niet in de steek.’
Maar hoe krijg ik Verhaal zover dat het mij niet in de steek laat? Dat het zijn geliefde duinen zal verlaten en met me meegaat naar het bos?
‘Mos, zwammen en muggen, druipende bomen en meters sneeuw. Getverderrie, mij niet gezien. Je kunt het best, schrijfster met je kop in de wolken, voor ons verhaal heb je inmiddels genoeg praktijkervaring opgedaan. Als het af is, zal ik er zijn. Om alle rotzooi en onzin in de vuilnisbak te gooien zodat er een mooi zuiver liefdesverhaal overblijft.’
Tegen Verhaal’s gezwam over zwammen en druipende bomen kan ik niet op.
‘Ik stuur je een verhuiskaart. Voor het weerbericht en reisplanner moet je op internet zijn. Is het boven de dertig graden dan zit ik klaar met limonade en koekjes. Afgesproken?’
Verhaal ondersteunt zijn hoofd met zijn vuist en gaapt.
‘Mag ik tot die tijd in winterslaap?’
WAKKER WORDEN
De dozen zijn uitgepakt. Ik schep orde in chaos en zal dat blijven doen totdat mijn spullen alle hoeken van het huis hebben gezien en op hun plek zijn beland. Ik zal het komende jaar zeker weten belangrijke dingen kwijt zijn omdat ik ze op een verstandige plaats heb opgeborgen, een plek die ik daarna onmiddellijk vergeet.
Maar het boeit me niet of ik mijn paspoort nog kan vinden. Wie wil er nu op reis als de bomen om mijn huis mij een welkom waaien terwijl ze bezocht worden door honderden vogels die blij zijn dat er weer een vetbol wordt opgehangen?
Wie wil er nu over de grenzen als ik bij elke ademhaling het bos kan ruiken en een ree voor mijn neus het pad oversteekt?
Paspoort, blijf maar liggen waar je ligt, ik ben waar ik wezen moet.
Ik heb mijn dametjes uit DIT WAS HET PLAN verwaarloosd. Zo nu en dan, als ik even moest uitpuffen van weer een doos leeg, wierp ik een blik op de woorden die ik aan hen heb gegeven. Tot nu toe zijn Kee, Olivia en Sterre een eind gekomen op het pad dat hen naar de liefde moet voeren maar als ik de bladzijde open waar ik ze heb laten stilstaan, kijken ze me verwijtend aan. Ze willen verder.
Het afgelopen jaar vlogen de woorden over liefde om mijn oren. Ze zaten naast me op de bank, kropen met mij en Heer K. in bed en werden luider als we elkaar iets duidelijk moesten maken. Ik heb ze in zakken en sokken gepropt en liefdevol in dozen gevleid waar met grote letters op staat: WOORDEN OVER LIEFDE.
Het is tijd om ze uit te pakken en op tafel neer te leggen die ik hoogstpersoonlijk mijn nieuwe huis heb binnen gedragen en op een plek heb neergezet van waaruit ik terug kan zwaaien als een boom mij opmerkt.
De woorden over liefde voelen zich al snel thuis, ze hupsen van woonkamer naar slaapkamer en doen onderweg de keuken even aan waar Heer K. de nieuwe pannen aan het uitproberen is.
Buiten is het nog te koud maar ze zijn net als ik nieuwsgierig naar alles wat nog moet gaan groeien. Als het warmer wordt. Als het lente is.
Het is nog geen lente.
Tijd om Verhaal een What’s App-je te sturen:
Overkomst dringend gewenst. De lente is in aantocht, winterslaap ten einde. Hier genoeg duinen om je hart op te halen. Aan druipende bomen kan ik niets veranderen maar de zwammen hebben zich uit de voeten gemaakt. Logeerbed opgemaakt. Huis warm. Aan het werk.
Kreeg per omgaande een Appje terug:
Spoorwegen rijden winterregeling. Ben wel een dagje onderweg. Begin maar vast.
Werk aan de winkel.
EEN VRIJE DAG
‘De zon schijnt.’
Verhaal haalt zijn schouders op.
‘Nou en? Hij zal wel vaker schijnen.’
Hij snapt er niets van.
‘Ik wil naar buiten, het bos onder mijn voetzolen voelen, ik wil het ruiken en aanraken. Vandaag geen geploeter om Kee, Sterre en Olivia aan de man te krijgen. We nemen een vrije dag.’
Verhaal plant zijn achterwerk op de gesloten laptop.
‘Je bent een schrijver van niks, dame met de bosseritis. Echte schrijvers schrijven, jij doet alsof.’
‘Je praat onzin, appelflap. Een schrijver moet bij tijd en wijle inspiratie opdoen. Waar kan dat beter dan in de natuur? De afgelopen week was het kil en grauw en koud ook nog. Dan willen er geen vrolijke volzinnen ontstaan, dan kan ik alleen maar denken: Ik wil zon! ’
‘Voor de mooie volzinnen moet je bij mij zijn, juffertje ongeduld. Zonder mij zou je helemaal een schrijver zonder woorden zijn. En voor de lente zul jij, net als ieder ander, gewoon geduld moeten oefenen.’
Ik heb al veel geduld gehad. Ik heb sneeuw en vorst en wind en grauw het hoofd geboden, ik heb tientallen malen tegen mezelf gezegd: Ooit hoor je de vogels, ruik je het mos en de geur van omgezaagde bomen, ooit ga je op een bankje zitten met je jas open.
Verhaal kijkt naar buiten waar de zon inderdaad onweerstaanbaar schijnt en zucht.
’Ik zie het al, er is geen houden aan met deze schijver die de winterblues uit haar hoofd moet laten waaien. Jij gaat op pad en ik doe een middagdut. Dan treffen we elkaar om half vijf voor onze namiddagsessie. Je weet het: Olivia gaat haar mailmeneer ontmoeten en Kee maakt nog een omweg voordat ze Evert aandurft. En Sterre, arme Sterre kunnen we niet alleen in haar huis laten zitten. Hupsakee, nieuwe inspiratie, nieuwe woorden.’
Wegwezen, voordat hij zich bedenkt.
VERDRIET EN GELUK AAN DE VOET VAN BOMEN
Ik zit op mijn wiebelstoel en staar uit het raam. De stoel had buiten moeten staan maar buiten is er teveel boom, teveel vogel. Bovendien zijn mijn ramen zo groot dat buiten bijna binnen is.
‘Vertel me waar je aan denkt, schrijfster met je droevige ogen. Heeft Olivia zich er al bij neergelegd dat ze op vrijersvoeten is? Net als Kee? Of zit je te peinzen over de tijd dat Heer K. jou het hof maakte? Probeer je woorden te zoeken om te vertellen dat liefde tegen wil en dank ook liefde is?’
Verhaal praat met zachte stem alsof het weet dat mijn oren geen strengheid kunnen verdragen. Het gaat verder:
‘DIT WAS HET PLAN deel 3, typte je en hoofdstuk één rolde moeiteloos uit je toetsenbord. Maar nu, schrijfster met je rode neus, hoe verder? Je stopt toch niet met ons verhaal omdat je ongelukkig bent?’
Ik heb Verhaal een tijd niet gezien. Waar het was toen ik de vogels aan het voeren was, of plantjes in de grond stopte of de Kringloopwinkel onveilig aan het maken was, geen idee. Misschien banjerde het door het bos en vleide het zich aan de rand van het Korte Duin in de schaduw van een sparrenboom. In de duinen is het in zijn element, nog even en ik zie het nooit meer terug.
Dat kunnen we niet hebben. Ik moet verder.
‘Ik ben gelukkig. Ik heb de liefste, leukste en spannendste man uit de verre omgeving, ik woon aan de voet van bomen en ik heb alle tijd om ons verhaal te schrijven. Blijf een paar dagen logeren, dan gaan we aan het werk.’
Verhaal wijst naar zijn rugzak.
‘Tandenborstel, schone broeken en een zakdoek, ik ben er klaar voor. Maar! Waarom zo verdrietig?’
Verhaal is zijn roeping als hulpverlener misgelopen.
‘Er gaan deuren dicht in mijn oude leven. Teveel, te onverwacht.’
‘Na een verhuizing gaan er deuren dicht,’ antwoordt het. ‘Dat hoort zo. Anders moet je niet verhuizen.’
‘Het gaat te snel. Sommigen deuren kunnen gesloten blijven want wat daar verborgen zit, heb ik losgelaten. Maar achter een andere deur zit de kracht van oude vrienden. Die kan ik nog niet missen.’
‘Je woont aan de voet van bomen, buiten klopt een specht dat het tijd is voor een nieuw begin, merels fluiten dat het voorjaar is, kijk vooruit, niet achteruit. Kijk welke deuren je kunt openen.’
Verstandig Verhaal.
‘Dat ik de bomen heb opgezocht, betekent niet dat ik geen vrienden nodig heb. Juist nu ik onbekende wegen moet ontdekken, wil ik ze graag nog even bij me houden. Hun kracht en liefde maken dat ik de overgang van daar naar hier kan maken.’
Verhaal vraagt:
‘Hoe kun je verdrietig zijn als je gelukkig bent?’
Kun je gelukkig zijn terwijl je verdrietig bent? Verdriet is een momentopname als het leven je iets te hardhandig een duw vooruit geeft, geluk is een stille metgezel, waar je ook gaat. In geluk zit de grootste kracht.
Verhaal knikt alsof het mijn gedachten heeft gelezen.
‘Wanneer, schrijfster voor een dichte deur, ga je daarover schrijven? Jij bent degene die over liefde schrijft. Geef jezelf hoop, geef de lezer hoop. Hou op met wiebelen en schrijf. Dan gaan er nieuwe deuren open.’
Verhaal op zijn best.
EEN SCÈNE TUSSEN EEN SCHRIJFSTER OP HAAR LUIE KONT EN HAAR VERHAAL
Locatie: twee ligstoelen onder de grote vliegden.
‘Daar zitten we dan, schrijfster met eelt onder je kont. Wordt er vandaag nog geschreven?’
‘De zon schijnt.’
‘Nou en?
‘De boomtoppen zwijgen.’
‘Boeie.’
‘Ik kan buiten niet typen.’
‘Je hebt een prima tuintafel in de schaduw.’
‘Heer K. leidt me af.’
‘Dàt is waar. Ik hoor hoe hij je plaagt, hoe hij je aan het lachen maakt en ik kan niet slapen omdat jullie de dennenappels van de bomen kibbelen.’
‘Is dat niet waar wij over schrijven, Appelflap? Plagen, kibbelen, liefhebben?’
‘Waarom, schrijfster op je luie reet, schrijf je de woorden niet op in plaats van te ouwehoeren?’
‘Ik schrijf, appelflap. Met horten en stoten. Het valt niet mee om drie verliefde wijven achter de bomen vandaan te plukken als moeder roodborst voor mijn neus haar jong zit te voeren. De vrouwen hebben geen oog voor detail, alleen voor hun vent.’
‘Daar zeg je me wat. Je moet oppassen dat jouw verzonnen heren niet alle drie op heer K. gaan lijken.’
‘Hij telt voor drie.’
‘Is dat zo? Dan geef je Cor zijn eigenwijsheid, Steven zijn ongeduld en Peter zijn rechtse praatjes.’
‘Ho. Ik ga het in mijn boek niet over politiek hebben.’
‘Twee geloven op een kussen…’
‘Niet verder vertellen maar zijn hart is heer K. een linkse rakker. Hij is eigenwijs maar ik ben nog eigenwijzer. Hij is ongeduldig maar dat was ik vroeger ook.’
‘Ben je nu de rust zelve, schrijfster die met bomen praat?’
‘Helemaal Zen, appelflap. Het komt zeker weten goed met ons boek maar zoals mijn oma al zei: Kalm aan, dan breekt het lijntje niet. Heer K., mogen we een kop koffie?’
----------------------