

HET GEHEIM VAN OMA EN KEES
(Een heel eng geheim)
Oma en Kees hebben een geheim.
Nee nee.
NEE NEE.
We gaan het niet verklappen.
Dan is het geen geheim meer.
Wat zeg je, Kees?
Kees fluistert iets in mijn oor.
Wel verklappen?
Potjandriedubbeltjes.
Dat is een moeilijk woord, Kees
Pot-jan-drie-dub-bel-tjes.
Zo goed?
Wat zeg je, Kees?
Wat?
Hoe?
Dat geloof ik niet.
Zeg het nog eens.
Fluister het maar in mijn oor.
STAAT ER EEN DINOSAURUS IN DE TUIN?
Nietes. Echt niet.
WEL?
HELLUP
Spring boven op zijn hoofd
Sla hem dood.
Hak hem in mootjes.
Ga op zijn poot staan.
Prik in zijn ogen.
Draai zijn staart eraf.
Spuug op zijn buik.
Sla.
Hak.
Draai.
Spuug.
Prik.
Weg met dat beest.
Dat roep ik tegen Kees.
En wat doet Kees?
Hij roept: HELPPP.
En oma? Oma kijkt over de rand van het balkon en ziet een grote kop. Een kop met gemene gele ogen.
En witte scherpe tanden. En een hele lange nek.
DIE DINOSAURUS MOET WEG
Maar hoe?
Sssst
Oma denkt na.
Wat zeg je? Hoor je wat?
Dat zijn mijn hersens die kraken.
Ze kraken van het denken.
Ik moet wat verzinnen.
Een dinosaurus in de tuin, dat kan niet.
Hij zwaait met zijn staart en slaat ons neer.
Hij krakt ons tussen zijn kaken.
Dan zijn we er niet meer.
Weg.
Foetsie.
Dan hebben jullie geen oma meer.
Geen kletsmajoor Kees meer.
Dat kan toch niet?
Ik moet iets bedenken.
IK WEET HET.
Haal een paard, haal een zwaard, dan hak ik hem in mootjes.
Wat zeg je?
Kees zegt wat tegen mij.
Gevaarlijk?
Nee toch?
Of wel?
Wel!
Iemand moet me helpen.
Maar wie?
Er woont een ridder op de hoek van de straat.
Boven op een muur.
Hij heet....
O, dat ben ik vergeten.
OEHOE… ridder op de muur, HOE HEET JE?
De ridder hoort me niet.
Ik moet naar beneden. Naar de tuin. Door de tuin naar het hek. Door het hek naar de straat.
DAT DURF IK NIET.
Het moet.
Kees moet de Dino afleiden.
Pak een koekje, Kees en geef het aan die engerd.
AF-GRIJ-SE-LIJ-KE BRUL
Onze oren vallen van ons hoofd.
De kop met een bek vol vieze tanden kijkt over de rand van het balkon. Brrrrrr, hij stinkt.
Kees valt van schrik bijna naar beneden.
Ik ren naar binnen en verstop me achter een stoel.
Kees zegt:
Ja, hij lust een koekje. Ga gauw naar beneden en ren door de tuin. Ik zorg dat hij je niet ziet.
Ik zeg: Geef hem maar de hele koektrommel.
Voor alle zekerheid, dat snappen jullie wel.
WIE JAAGT DE DINO WEG?
Ik ga in de lift. Helemaal naar beneden. Ik loop op mijn tenen naar de tuin.
In de hal zijn geen mensen.
Heeft Dino ze opgegeten?
Voor de deur naar de tuin staan twee grote poten.
Met scherpe nagels.
Ik kan er niet langs.
Ik maak me klein en kruip voorzichtig tussen de poten door.
Ik kijk omhoog en zie zijn buik.
Daar zitten onze lekkere koekjes in.
En misschien ook een paar mensen.
Snel oma, rennen.
Maar ik kan niet over de trap naar de tuin.
Daar ligt de staart van Dino.
Die is zeven meter lang.
Ik tik op de bovenkant.
Mag ik er even door, meneer Dino? Alsjeblieft? Ik moet naar de straat waar de ridder woont.
GRROOAAAAHHHHHHGRRUU
Een af-grij-se-lij-ke BRUL.
Ik hoop dat Kees niet naar beneden valt.
Dan zegt Dino hap en is Kees verdwenen.
De staart zwiept opzij.
Rennen oma.
Gelukkig, ik ben bij het hek. Nu snel naar de straat waar de ridder woont en vragen hoe hij heet.
RIDDER-BLOOT-IN-BLIK zegt een stem en alle huizen schudden heen en weer.
Wat zeggu?
Ik heet RIDDER-BLOOT-IN-BLIK bromt de blikken man.
Zou hij bloot in zijn harnas zitten?
Ridder-Bloot-In-Blik, pak je zwaard en pak je bijl en hak de Dino in mootjes. Alsjeblieft? Dankjewel.
De Ridder springt naar beneden. Zijn harnas rommelt en dondert en valt bijna uit elkaar.
Hou je harnas vast, Heer Ridder, anders zie ik je blote kont.
Waar is je zwaard om Dino in mootjes te hakken?
Het hoofd schudt nee. Geen zwaard.
O guttoguttoguttogut.
Geen zwaard.
Geen bijl.
Niets om de Dino in stukjes te hakken.
Oma, laat je hersens kraken.
Denk na.
Doe wat.
JA
Oma droomt haar Zwaard in de hand van Ridder-Bloot-in-Blik.
Het zwaard met Oma-Tover-Kracht.
Kom Ridder-Bloot-In-Blik.
De hoek om en de brug over en dan door het hek.
Ridder-Bloot-in-Blik is bang.
Wees niet bang. Het Zwaard zal je beschermen. Begin met zijn staart. Hak hem in stukken zodat hij ons niet weg kan maaien. Prik hem in zijn buik zodat alle mensen die hij heeft opgegeten kunnen ontsnappen. Hak zijn nek doormidden zodat zijn kop op de grond valt. Het zwaard zal alles doen wat je wilt.
Het is een TOVERZWAARD.
Heeft oma dat niet goed bedacht?
NEE!!
Wie roept daar NEE? Waar is de stem die tegen mij praat? Ik maak het hek open en kijk achter de struik. Daar zit niemand verstopt. Toch hoorde ik iemand NEE roepen.
Hoorde jij het ook, Ridder-Bloot-In-Blik?
Het harnas knikt.
Het zwaard in zijn hand bibbert.
De Ridder is bang.
Oma ook.
Dat snappen jullie wel.
HIER BEN IK. BOVEN JULLIE.
Een meisjesstem.
Dat kan niet.
De lieve meisjesstem komt uit een grote kop. Met vieze tanden en gele ogen. Uit de kop van de DINO!
En weet je wat?
Hij huilt.
Nee nee.
ZIJ huilt.
Dino is een meisje.
Hak mijn staart niet af en prik niet in mijn buik. Gooi mijn kop niet op de grond want dan kan ik nooit meer koekjes eten.
Meisje Dino praat.
Ze maait niet met haar staart en eet mijn hoofd niet op.
Haar tranen spetteren op oma’s haar.
Ridder-Bloot-In-Blik springt opzij.
Als zijn harnas nat wordt, gaat het roesten.
Kees hangt over het balkon.
Hij gooit een koekje naar beneden.
Nog een koekje voor de kleine meid.
KLEINE MEID?
Maak het even.
Ridder-Bloot-In-Blik zegt:
Ik ga niet hakken en prikken en doodmaken.
Het Dinootje is LIEF.
Hij gooit het TOVERZWAARD naar mij toe.
Het flitst en schittert en brandt met rode vlammen.
Ik kan het nog net opvangen en zeg:
OPPELDEFLOPJE FLUITEKRUID, JE MAG NU HELEMAAL UIT.
Kees kijkt naar beneden. De ridder kijkt omhoog en zwaait.
Dag Kees.
Kees zegt:
Dag Ridder-Bloot-In-Blik.
Kees zegt: Dag lieve Dinosaurus. Hoe heet je?
OLIEMOSESKLAPSTAARTSAURUS, zegt de grote kop.
HOE?
Zeg dat nog eens.
OLIE-MOSES-KLAPSTAART-SAURUS
Zeg dat nog eens.
OLIE-MOSES-KLAPSTAART-SAURUS
Dit is het geheim van Oma en Kees.
In onze tuin woont Oliemosusklapstaartsaurus.
Het is een lieve Dinosaurus.
Hij is vriendjes met de Ridder.
Hij heet… hoe heet de Ridder ook alweer?
Ze spelen verstoppertje en kopjeduikelen op het gras. Het harnas rammelt en de staart van Oliemosus zwiept over ons balkon. Kees voert koekjes en oma poetst het harnas tot het glimt en de tanden van Oliemosus tot ze wit zijn.
Wat zeg je?
Waar mijn zwaard met Oma-Toverkracht is?
Dat is GEHEIM
En blijft geheim. OZO
VERSTOPPERTJE SPELEN
Blootblik gaat bij Oliemosus op bezoek. Dat hebben ze gisteren afgesproken. Oliemosus wil verstoppertje spelen.
Dat kan niet, zei Blootblik. Je bent veel te groot om je te verstoppen.
Oliemosus en verstoppen, dat gaat toch niet? Maar Oliemosus keek zo verdrietig dat Blootblik zei:
Natuurlijk kun je je verstoppen. Als jij mij niet ziet, zie ik jou ook niet.
Dat is toch zo?
Blootblik springt van zijn plek op de muur naar beneden. Hij moet de broek van zijn harnas met één hand vasthouden anders staat hij in zijn blote kont.
Stel je voor: een ridder in een blote kont.
Hij rammelt en blikkert naar de poort in het hek en roept:
Oliemosus, waar ben je? Heb je je verstopt?
Achter de pruimenboom ziet Blootblik een grote voet. Achter het tuinhuisje de andere voet. Aan de voeten zitten scherpe nagels. Blootblik denkt na. Dit dacht hij:
Als de ene voet in de ene helft van oma’s tuin staat en de andere in de andere helft, moet het lijf wel boven Blootblik zijn.
Ja hoor. Boven Blootbliks hoofd hangt een dikke buik. Een HELE DIKKE buik. Een buik zo groot als oma’s huiskamer.
Oei, denkt Blootblik. Als Oliemosus maar niet gaat zitten. Dan ben ik zo plat als een blikken dubbeltje. Waar is zijn kop? De kop met de gele ogen zodat hij mij kan zien?
Blootblik ziet nergens een kop met gele ogen en grote tanden.
Niet achter de perenboom en ook niet achter de schuur.
Blootbliks denkhersens zeggen:
Als ik haar nou eens kietel. Misschien moet ze dan zo lachen dat ze omvalt. Dan kijkt ze wie haar kietelt en dan heb ik Oliemosus gevonden. Is dat niet slim van mij?
TOK.
Wat is dat?
Een TOK op Blootbliks hoofd.
TIK.
Een TIK op Blootbliks hoofd.
Wie TOKT en TIKT daar?
GEVAAR
Blootblik roept:
OPPELDEFLOPJE RARE STAART
WAAR IS HET OMA-TOVERZWAARD?
TOINGGGG
Wat TOINGT daar op Blootbliks hoofd?
WEGWEZEN
Hij kruipt snel onder Oliemosus dikke buik. Daar is hij veilig. Daar kan geen TIK en TOK en TOING hem raken.
Bloterik, kijk eens omhoog.
Mooi niet. Dan kan het GEVAAR hem vinden.
STOP.
Een RIDDER is niet bang. Dus wat doet een ridder dan? Hij kijkt wie hem roept. Maar Blootblik ziet alleen een dikke bruine buik.
Nee, niet daar. Hier ben ik.
Dit is niet Oliemosus’ stem. Voorzichtig doet Blootblik een stap naar voren. Zijn blikken voet struikelt over een lange nagel.
GROOT GEROMMEL UIT OLIEMOSUS BUIK.
GEVAAR????
Blootblik heeft Oliemosus kop nog niet gevonden. Hij kan niet zien of ze lacht of boos kijkt.
Pssssst, Blootblikje. Zoek je Oliemosus’ kop? Ze heeft zich verstopt en ik weet lekker waar. Zal ik het verklappen?
Dit is oma’s stem. Oma staat op het balkon van het gele huis achter de tuin en gooit iets naar beneden. Een eikel valt op Blootbliks hoofd. Dat was de TOING.
GEEN GEVAAR
Gelukkig maar.
Oma wil verklappen waar Oliemosus is. Dat mag niet. Als Oliemosus en Blootblik verstoppertje spelen, moet Blootblik haar zelf zoeken.
Blootblik rammelt met zijn hoofd.
Niet verklappen, oma. Ik ga Oliemosus zelf zoeken. En wil je ophouden met TIKKEN en TOKKEN? Ik krijg deuken in mijn hoofd.
Gauw gooit oma nog een eikel.
TOING.
Raak, roept ze.
Oma is een beetje stout.
Sssst, horen jullie dat? Blootblik denkt na. Als je heel stil bent, kun je horen wat hij denkt.
Ik kan Oliemosus’ buik niet kietelen. Dan valt ze om. Stel je voor dat ze bovenop mij valt. Dan ben ik zo plat als een blikken euro.
Ik moet een toverspreuk bedenken. Een toverspreuk die mij helpt om Oliemosus kop te vinden.
Ik weet een mooie.
Blootblik doet zijn ogen dicht en galmt door de tuin:
OPPELDEFLOPJE PANNENKOEK
IK DOE HET BIJNA IN MIJN BROEK
ALI BAMA OP IS OP
WAAR IS OLIEMOSUS’ KOP?
Hij doet zijn ogen weer open. De tuin is nog steeds de tuin. Niets beweegt, zelfs geen vogeltje vliegt omhoog. Hij ziet geen gele ogen. Geen scherpe tanden. Geen kop van meisje Oliemosus.
Kan Blootblik niet toveren?
Ha ha. Verkeerde toverspreuk.
Potjandriebubbeltjes. Pot-jan-drie-dub-bel-tjes.
Oma lacht hem uit.
Niet lachen, oma. Ik moet Oliemosus vinden. Als ik haar heb gevonden, mag ik me verstoppen. Ik weet een hele goed verstopplek. Daar kan ze me NOOIT vinden. Maar ik kan haar niet kietelen want dan valt ze bovenop me en mijn toverspreuk werkt niet. Ik weet niet wat ik moet doen.
Oma zwaait.
Ik weet het lekker wel. Maar ik ga het niet verklappen. Ik zal je helpen. Luister maar en denk na.
Oma doet haar handen omhoog en roept heel hard:
OPPELDEFLOPJE PLAAG HEM NIET
ZORG DAT BLOOTBLIK OLIEMOSUS ZIET
Blootblik doet zijn ogen dicht. Domme Blootblik, zo zie je toch niks? Doe je ogen open.
Wat is dat? Oma’s toverspreuk werkt ook niet. Hij ziet nog steeds een grote voet met vieze nagels. Hij ziet een dikke buik met groene vlekken. Hij ziet nog steeds geen kop met gele ogen en witte tanden.
Wat zei oma ook alweer?
Luister en denk na.
Hij heeft geluisterd. Nu moet hij nadenken.
Hoor je Blootblik zijn hersens rammelen?
Wacht eens even. Ik zie Oliemosus’ buik. Bovenop de buik zit de rug. En aan de rug zit haar nek. Als ik goed kijk, kan ik zien waar de nek naartoe gaat. En aan het eind van de nek zit de kop. Hoera, dan heb ik Oliemosus gevonden.
Is dat niet slim van mij?
Is dat niet slim van Blootblik?
Blootblik loopt om de poot heen. De poot zit aan de rug vast. Blootblik moet de hele tuin doorlopen om te zien waar de nek begint. De nek gaat omhoog helemaal naar de derde verdieping. Zo hoog kan Blootblik niet kijken. Waar is Oliemosus hoofd gebleven? Blootblik kan nog net zien dat de nek tussen de twee torentjes van oma’s huis verdwijnt.
DENK NA BLOOTBLIK.
Hoe zit het? De nek verdwijnt tussen de torens. De torens zitten aan de voorkant van oma’s huis. Aan de nek zit het hoofd. Zeker weten. DUS? Het hoofd van Oliemosus zit aan de voorkant tussen de twee torens.
Blootblik pakt zijn harnas stevig vast en rent door de achterdeur naar binnen. In de hal zitten een paar opa’s en oma’s.
Niet schrikken opa, niet schrikken, oma, ik doe niks, ik moet Oliemosus vinden.
Hij blikkert naar de voordeur die meteen open gaat en blukkert naar buiten. Hij rent nog even door, draait zich om en kijkt omhoog.
JA HOOR. Daar piept de kop van Oliemosus tussen de twee torens. Ze lacht zo hard dat je al haar tanden kan zien.
Hier ben ik.
Blootblik roept:
Dat was een goede verstopplek, Mosusje. Ik heb heel lang moeten zoeken. Nu ben jij hem. Tel langzaam tot honderd en dan mag jij mij zoeken.
Dat deed Oliemosus. En waar Blootblik zat verstopt? Dat vertel ik nog wel een keer.
BEETJE VERDRIETIG
Oliemosus zit op zijn billen in het gras. Ze heeft grote billen dus het gras wordt helemaal plat. Haar kop leunt op het hek boven de poort. Ze heeft een grote kop dus het hek zakt nog net niet in elkaar.
Ze hoopt dat de poort snel open gaat. Dan is Blootblik gekomen.
Oliemosus heeft kleine oren. Maar daar kan ze goed mee horen. Nu luistert ze of ze geblikker en gerammel hoort. Dan is Blootblik onderweg.
Ja.
Hoor je?
RAMMELDEBAMMELDEBLUKKERGEKLAK
RAM-MEL-DE-BAM-MEL-DE-BLUK-KER-GE-KLAK.
Zo klinkt Blootblik als hij loopt.
De poort gaat open en Blootblik zegt:
Hey Mosus-meisje. Zit je op me te wachten?
Oliemosus knikt.
Blootblik vraagt:
Hey Mosus-meisje, kijk je verdrietig?
Oliemosus knikt.
Ik ben groot. De tuin is klein. Ik kan een paar passen naar rechts lopen en een paar passen naar links. Als ik wil slapen, ligt mijn kop bij de Berkel en mijn staart in de moestuin. Ik wil rennen en springen en spelen maar dat kan hier niet.
Nu knikt Blootblik. Hij snapt wat Oliemosus zegt. Blootblik heeft een huisje op de oude stadsmuur. Een klein huisje waar hij net languit in kan liggen. Overdag staat hij op de muur omdat de mensen in Zutphen dat leuk vinden en ’s nachts gaat hij naar binnen om te slapen. Buiten slapen is niet goed voor zijn harnas. Dan gaat het roesten.
Blootblik wil ook rennen en spelen en springen. Hij wil tikkertje spelen met Oliemosus maar dat kan in de tuin niet.
Oliemosus wijst naar de grote pruimenboom.
Ik weet niets meer te spelen. Tikkertje gaat niet, verstoppertje ook niet omdat je altijd mijn verstopplek vindt en voetballen mag niet van oma want dan maakt jouw harnas teveel lawaai.
Ik vind er niets meer aan.
Nu kijkt Blootblik ook verdrietig. Hij wil dat Oliemosus lacht zodat hij haar grote witten tanden kan zien.
We moeten nadenken, Mosus-meisje. Diep nadenken over wat we kunnen doen.
Hij gaat op de trap zitten en leunt met zijn harnashoofd in zijn handen.
Oliemosus legt haar kop op de leuning naast hem.
SSSSSST
ZE DENKEN
De hersens piepen en kraken en rammelen van inspanning.
Moses Mina, wat zitten jullie er verdrietig bij. Ga rennen en springen en voetballen.
Kees staat op de helling naast de trap en kietelt Oliemosus onder de kin. Ze gromt.
Wat krijgen we nou, malle Mosus? Grom jij tegen mij? Pas op, want ik grom terug.
Kees trekt een boze mensengezicht en uit zijn mond komt een raar geluid.
GROOOOAAAAHHHHHHMMMMMMMMM
Dan zingt hij:
PIEPEL DE POEPEL DE PEETJE
JULLIE ZITTEN SAMEN
OP EEN TREETJE
APPEL DE FLAPPEL NOOTJES KRAKEN
WAT KAN IK DOEN OM JULLIE
VROLIJK TE MAKEN?
Blootblik krabt zich onder zijn kin. Dat maakt een raar geluid.
Kees, mag ik iets vragen?
Kees krabt op zijn kale kop.
Natuurlijk Blote Blik.
Blootblik gaat rechtop zitten.
Zo heet ik niet. Ik heet: RIDDER BLOOT IN BLIK
Kees krabt aan zijn neus.
Dat weet ik, Bloterik. Wat wilde je vragen?
Blootblik kijkt naar Oliemosus.
Toen Oliemosus gisteren een koekje kwam halen, hoorde hij oma tegen Yuri zeggen dat ze naar de speeltuin gaan. De speeltuin met het springkussen. Wij willen ook naar de speeltuin. Springen en glijden en schommelen. Weet jij hoe we daar moeten komen?
Nu krabt Kees onder zijn kin. Dat doen mensen en Ridders als ze moeten nadenken.
Allemaggies Bloterik, daar vraag je wat. Past Oliemosus in mijn auto? Nee. Kan hij achterop bij oma op de Zoeffiets? Nee. Wat nu? Lopen. Maar dat is te ver voor jou met je Blikken Benen. Ik weet het. Jij gaat op de rug van Mosus Mina zitten.
Oliemosus gaat rechtop zitten.
Zo heet ik niet. Ik heet: Oliemosusklapstaartsaurus. Ik ben een Dinosaurus.
Dat weet ik Malle Mina, zegt Kees. Kan Ridder Bloterik op jouw rug?
Blootblik gaat staan. Hij doet zijn vizier naar beneden.
Nee nee, zegt hij. Ik hoor op een paard.
Kees lacht.
Zie jij een paard, Bloterik? Ik niet. Ik zie een Dinosaurus die met zijn grote poten gauw in Laren is. Daar is de speeltuin met het springkussen en de draaimolen.
Oliemosus kijkt nog steeds verdrietig.
Ik mag niet uit de tuin van oma.
Kees maakt een lange neus.
Er mag zoveel niet, Mina-meisje.
Blootblik, doe je vizier omhoog en ga op de rand van de trap staan. Klim op Oliemosus’ rug.
Oliemosus, je past niet door de poort. Neem een grote stap over het hek en dan gaan jullie op pad. Aan het eind van de straat ga je linksaf en dan alsmaar rechtdoor. Makkelijk toch?
Kijk je wel uit waar je loopt, Oliebol. Dat je niet op auto’s trapt?
En zo gingen Oliemosus en Blootblik op pad om de speeltuin te zoeken waar ze kunnen springen en spelen en rennen.
WACHT OLIEMOSUS
WACHT BLOOTBLIK
Is dit wel een goed idee?
Dat lezen we in het volgende hoofdstuk.
NAAR DE SPEELTUIN
BOEM.
STAP.
BOEM.
STAP.
Wat horen wij?
Onweer?
Nee.
Een bal die tegen een houten schutting bonst?
Nee.
Wij horen de poten van Oliemosus op het asfalt.
De huizen langs de weg trillen zo hard dat de mensen de politie bellen dat de aarde heen en weer schudt.
Zo zwaar is Oliemosus.
Blootblik zit op Oliemosus rug. Bij elke stap glijdt hij een stukje naar beneden.
ROETSSSJJJJJ.
Oliemosus heeft geen manen waar hij zich aan kan vasthouden. Oliemosus is geen paard.
Als Blootblik bijna op de staart van Oliemosus zit, roept hij:
STOP. Ik moet weer naar boven klimmen.
Dan klikkert en klukkert Blootblik een paar meter omhoog.
Maar na twintig passen zit hij weer op de staart.
De volgende keer bind ik een touw om je nek, zegt hij. Je nek is net een glijbaan. Zo komen we nooit in Laren.
IIIIIEEEEEEHHHH
TOEOEOET TOET
HELLUP
Remmen piepen.
Toeters toeteren.
Mensen gillen.
Een mevrouw met een rare hoed, verstopt zich onder een koe.
Een meneer met een wandelstok kan ineens hard lopen.
Een meisje gooit haar poppenwagen in de sloot.
Een dikke meneer klimt in een elektriciteitsmast.
Een jongen met een zonnebril op gaat op de grond liggen en doet zijn handen voor zijn ogen.
Domme jongen. Oliemosus ziet je toch wel.
Een mevrouw op hoge hakken, klimt in een boom. Maar de takken breken af en ze valt naast de jongen op de grond.
Auto’s staan kris kras op de weg en op het fietspad.
Blootblik roept tegen Oliemosus:
Kijk uit waar je loopt. Er zijn veel auto’s op de weg naar Laren. In die auto’s zitten mensen. Maak je ze niet plat?
Oliemosus wil geen mensen platmaken. Ze loopt heel voorzichtig. Maar toch rent iedereen weg.
Oliemosus stopt.
Blootblik, ze zijn bang voor ons. Weten ze niet dat ik een lieve Dinosaurus ben?
Blootblik klikklakt weer een paar meter omhoog en zegt:
Domme stomme Kees. Wist hij niet dat iedereen weg zou lopen? Met wie moeten we spelen als we in de speeltuin zijn?
Oliemosus schudt haar kop. Achter een boom gilt een meisje.
Oliemosus maakt zich zo klein mogelijk.
Ik weet niet met wie we moeten spelen. Ik ben bang. In oma’s tuin was het veilig. Hier niet. Straks worden de mensen boos dat we huizen laten trillen en de kinderen laten gillen.
BANG?
EEN RIDDER IS NIET BANG.
Blootblik pakt Oliemosus’ oren beet en gaat rechtop staan.
OPPEL DE POPPEL PANG
WEES ALLEMAAL NIET BANG.
DIT IS OLIEMOSUSKLAPSTAARTSAURUS
ZE IS EEN LIEVE DINOSAURUS.
ZE WIL ALLEEN MAAR SPELEN
OPPEL DE POPPEL HOERA HOEZEE.
WIE SPEELT ER MET ONS MEE?
OPPEL DE POPPEL KRIJG DE HIK
IK BEN RIDDER BLOOT IN BLIK
Voorzichtig komt een kleine jongen achter de staart van een koe vandaan. Wat een stoere jongen is dat.
Karel, hier blijven. Zie je niet hoe gevaarlijk de tanden blinken?
Een mevrouw met een rood gezicht en allemaal vieze vlekken in haar gezicht, trekt aan de arm van de jongen.
Mam, de koe heeft net een grote schijt gedaan. Het stinkt hier.
Karel rukt zich los en loopt langzaam naar Oliemosus. Drie mensen beginnen te gillen.
NEE NEE NEE NIET DOEN
DAT BEEST IS GEVAARLIJK
Oliemosus gaat zitten.
Niet doen, roept Blootblik, ik val op de grond.
Oliemosus luistert niet. Ze maakt zich zo klein mogelijk en lacht haar liefste lach. Voorzichtig steekt ze een poot uit.
Aangenaam, mijn naam is Oliemosusklapstaartsaurus. Ik ben een lieve Dinosaurus.
Karel steekt ook zijn hand uit.
HOE heet je? Dat kan ik niet zeggen.
Oliemosus zegt: Zeg maar Oliemosus, dat doet Ridder Bloot in Blik ook.
HOE? zegt de jongen weer. Dat kan ik ook niet zeggen.
Zeg maar Blootblik, dat doet Oliemosus ook, zegt Blootblik en hij blikkert met zijn tanden.
Karel vraagt:
Waar gaan jullie heen?
Blootblik en Oliemosus zeggen tegelijk:
Naar de speeltuin. Springen en spelen en glijden op de glijbaan.
Ik ook, zegt Karel. Dan zien we elkaar daar. Tot straks.
Maar Oliemosus en Blootblik zijn nog niet in de speeltuin. Ze moeten nog een heel eind lopen.
OF NAAR DE GEVANGENIS?
Blootblik zegt:
Kom Oliemosus, we gaan. Doe een stap en nog een stap. Voorzichtig. Alle mensen zijn opzij maar misschien ligt er nog eentje op de grond.
Oliemosus loopt op zijn teennagels.
TIK
TIK
De boerderij schudt niet heen en weer, zo zacht loopt ze.
TINGELINGELING
TINGELINGELING
Oliemosus gooit van schrik zijn kop omhoog en Blootblik roetsjt langs haar lange nek naar beneden.
Wat doe je, Oliedomme Mosus. Ik glij van je af en val BOEM op de grond. Zo hard dat er een deuk in mijn harnas zit. Dat is jouw schuld, Oliedommerd.
TINGELINGELING
Op de weg gaat een stuk hout naar beneden. Oliemosus tilt haar poot over de slagboom.
TADAM TADAM TADAM TADAM
Oliemosus poot hangt stil in de lucht. Wat hoort ze?
GEVAAR?
Dat is een trein, Oliebol. Die rijdt gewoon door, zegt Blootblik.
En ja hoor, de trein rijdt zo onder Oliemosus buik door.
Gelukkig maar. Nu zijn ze weer veilig.
Niet waar!!
TADIEIEIE
TADIE
TADIEIEIE
TADIE
LAWAAI.
LICHT
Wat is dat? Er botst iets tegen Oliemosus staart. Een witte auto met een licht op het dak.
Vlug tilt Oliemosus haar staart op om de auto een KLAP te geven.
Blootblik roept:
Niet doen. Dit is de politie. Als je hun auto plat slaat, stoppen ze ons in de gevangenis.
HALT
GEEN BEWEGING
Oliemosus staart hangt in de lucht. En nu glijdt Blootblik- roetsj- van beneden naar boven.
Hij grijpt Oliemosus’ oren vast.
Wie praat daar? vraagt Oliemosus. Ik zie niemand.
De politie praat door een luidspreker. Dat weet Oliemosus niet.
Waar gaat dat heen met die grote poten en dat blikken hoofd? vraagt de politie.
Gaan jullie een bank beroven of een paard opeten?
Gaan jullie met bomen gooien of een huis omver duwen?
Gaan jullie mensen bang maken zodat ze zich onder een koe verstoppen?
Gaan jullie auto’s plat trappen zodat niemand meer naar huis kan rijden?
Dat is allemaal VERBODEN.
Blootblik en Oliemosus schudden NEE NEE NEE.
Oliemosus zegt: Ik ben Oliemosusklapstaartsaurus. Ik beroof niemand en eet geen paard, ik gooi niet met bomen en duw geen huis omver. Ik maak niemand bang en trap niet op auto’s.
Ik ben een lieve Dinosaurus. Ik ga met Blootblik naar de speeltuin om te springen en te glijden en te draaien in de draaimolen.
De politiemeneer stapt uit de auto en loopt langs Oliemosus staart naar voren.
Hij zegt: Ik zie het. Je bent een lieve Dinosaurus.
Maar wie is de Blikken Man die zich aan je oren vasthoudt?
Hij lijkt op een ridder met een zwaard. Hakt hij hoofden af en maakt hij kinderen bang? Dat is ook VERBODEN.
Blootblik rammelt met zijn blikken hoofd heel hard nee.
Niet waar, meneer de politie. Ik heb geen zwaard en ik vind kinderen lief. Ik ga met Oiemosus naar de speeltuin om te springen en te glijden en te draaien in de draaimolen.
Meneer de politie knikt.
Dan is het goed. Ik zal jullie helpen. Ik rijd voor jullie uit naar de speeltuin in Laren. Ik zet mijn zwaailicht en sirene aan zodat de mensen opzij gaan en niet in de sloot springen of onder een koe gaan zitten.
Oliemosus en Blootblik gaan weer op weg. Voor hen rijdt een witte auto met TADIEIEIEIE- geluid en ZWAAILICHT.
Iedereen gaat opzij en niemand is bang.
Wie zien ze in de speeltuin in de draaimolen draaien?
SPELEN SPELEN SPELEN
Blootblik wipt op Oliemosus’ nek op en neer.
Ik zie de speeltuin…
Ik zie de speeltuin.. zingt hij.
Oliemosus staat stil.
Waar?
Waar?
Waar?
Blootblik wijst:
Daar.
Aan de zijkant van de weg ziet Oliemosus een paar geiten lopen. Achter de geiten staat een glijbaan. Naast de glijbaan een draaimolen. In de draaimolen zit Karel. Karel zwaait.
Waar is het springkussen? vraagt Oliemosus. Ik wil eerst springen en rennen en dan draaien in de draaimolen.
De politiemeneer stopt de auto en roept:
Stappen jullie maar over het hek. Ik rij even om en vertel de baas van de speeltuin dat jij een lieve Dinosaurus bent.
Oliemosus zegt tegen Blootblik:
Hou je vast. Ik maak een grote huppel met mijn achterpoten. Dan zijn we binnen. Hoi hoi hoi, ik zie Karel. We hebben iemand om mee te spelen.
In de speeltuin blijven de kinderen doodstil zitten waar ze zitten. Op de wip. Op de tractor. Op de glijbaan. Alleen Karel niet. Hij stopt de draaimolen en rent naar hen toe.
Hallo. Zijn jullie daar? Kom gauw spelen. Wat gaan we het eerste doen?
Oliemosus roept:
Blootblik, laat mijn oren los. Ik ga rechtop zitten en dan roetsj je zo naar beneden.
Blootblik laat de oren los en glijdt met een sneltreinvaart langs de nek van Oliemosus naar beneden.
Oohh, zegt Karel. Dat is leuk. Mag ik ook?
Oohh, roept een meisje. Dat is leuk. Mag ik ook?
Oohh, roept een stoere jongen. Ik ben de grootste, ik wil eerst.
Waar zijn alle grote mensen?
Ze zitten bij elkaar achter het Huis van de Dieren en bibberen en sidderen van ENG! Ze gillen en schreeuwen:
PAS OP.
KIJK UIT.
KOM HIER.
NIET DOEN.
Maar de kinderen zijn niet bang. Je ziet toch dat Oliemosus een lieve Dinosaurus is met een hele lange nek waar je stoer vanaf kunt glijden?
Maar Oliemosus schudt zo hard met haar kop dat de wind de draaimolen aan het draaien maakt.
Nee nee nee, zegt ze. Straks mogen jullie allemaal glijden maar eerst ga ik op het springkussen. Ik moet springen en rennen want ik heb veel te lang stil gezeten.
Blootblik wijst: Daar is het kussen. Ga jij maar eerst.
O JEE
O WEE
Dat gaat toch niet? Jullie weten hoe groot Oliemosus is. Jullie weten hoe groot het springkussen is. Oliemosus past niet op het kussen. Als haar ene voet erop staat, past de andere er niet bij.
Blootblik gaat helpen.
Je moet op je tenen staan, Oliebol, met alle vier je poten heel dicht bij elkaar.
Het lukt. Oliemosus staat op de nagels van haar tenen op het springkussen.
SPRINGEN, Oliemosus.
OP
en
NEER
en
OP
en
NEER
O JEE
O WEE
Oliemosus springt… en valt om.
BOEM.
Haar nek is veel te lang.
Nek omhoog, roept Blootblik, dan ben je meer in evenwicht.
Oliemosus springt… en valt om. Met alle vier de poten in de lucht.
BOEM.
Blootblik zegt: Ik lach niet, Mosus-meisje. Doe je nek naar voren, dan kun je heel hoog springen.
Oliemosus springt… en valt om.
BOEMMELDEBOEM.
De kinderen lachen wel.
Alleen Karel niet. Karel is een slimme jongen.
Doe je nek in een knoop. Dan is hij niet zo lang. Heel zacht springen Oliemosus, tot je weet hoe het moet.
Oliemosus springt en springt steeds hoger. Op zijn nagels en met zijn nek in de knoop.
Ik spring, roept hij. Ik spring tot bijna in de wolken.
Ik ben blij en blij en blij. Ik vlieg en ben vrij.
Hoera voor Oliemosusklapstaartsaurus.
ZIJ IS EEN LIEVE DINOSAURUS, roepen alle kinderen.
Zo is het.
Een lieve blije Dinosaurus met een knoop in haar nek.
En Blootblik dan?
VERBODEN VOOR RIDDERS
Blootblik is blij. Nu is hij aan de beurt op het springkussen. Hij roept:
Ik ga zo hoog springen dat mijn hoofd de wolken raakt.
HALT
HET IS HIER VERBODEN VOOR RIDDERS
Wie praat daar? Wie zegt dat het verboden is voor ridders?
Dat zegt een grote meneer op klompen.
Ik heet Arie Klompenmaker en ik ben de baas van de speeltuin. Hier wonen geiten en ganzen en paarden en ezels en lama’s en schapen en eenden en kippen. Hier glijden en schommelen en roetsjen en springen de kinderen. Ze bouwen hutten en tenten en verdwalen in het doolhof.
Maar hier wonen geen rídders en hier spelen geen ridders.
Oliemosus vraagt:
Waarom mag ik hier wel spelen? Blootblik is mijn vriend, we doen alles samen.
Arie Klompenmaker wijst naar de wei met de ezels.
Hier wonen dieren. Jij bent een dier en géén ridder. Wil jij bij ons komen wonen, Dinosaurus? Er zullen veel kinderen komen kijken als er een Dino in mijn speeltuin woont.
Oliemosus buigt haar hoofd zover naar voren dat haar grote neusgaten in Arie Klompenmakers gezicht blazen. Als ze praat, ziet Arie Klompenmaker witte scherpe tanden. Arie doet een stap opzij.
Ik heet Oliemosusklapstaartsaurus en ik ben een lieve Dinosaurus. Mijn vriend heet Ridder Bloot-in-Blik en hij wil springen op het springkussen en glijden op de glijbaan.
NEE NEE EN NOG EENS NEE.
Meneer Arie stampt met zijn klomp op de grond.
Nu doet Oliemosus een stap opzij. Hij wil niet dat de klomp op zijn voet stampt. Dat doet pijn.
Meneer Arie zegt: Als de ridder op het kussen springt, maken de voeten van zijn harnas het kussen kapot. Als de ridder op de glijbaan glijdt, maakt de broek van zijn harnas de glijbaan kapot.
Blootblik moet een beetje huilen.
Hij kan het toch niet helpen dat hij een ridder is?
Oliemosus haalt diep adem en blaast uit zijn neusgaten.
Arie waait bijna om.
Denk na Oliemosus, denk na. Je moet iets verzinnen zodat Blootblik kan spelen.
Hij weet het: Blootblik doet zijn harnasschoenen uit. Dan gaat het kussen niet kapot. Arie-meneer gaat op zoek naar een matje voor de glijbaan zodat zijn harnas de glijbaan niet kapot maakt. Zo kan Blootblik spelen en springen.
Wat is Oliemosus slim! Hij weet dat Blootblik zijn harnasbroek niet uit kan doen. Dan staat hij in zijn blote kont.
De Ariemeneer schudt zijn hoofd.
NEE, deze speeltuin is NIET voor Ridders.
JAWEL, roept iemand.
Wie roept dat?
Oliemosus kijkt en Blootblik kijkt.
Karel steekt zijn hand op.
Ik riep dat. Blootblik mag hier wel spelen.
JAWEL, roepen alle kinderen. Blootblik mag hier spelen. Hij is de vriend van Oliemosus en Oliemosus is onze vriend. Wij willen van zijn rug afglijden.
Karel zegt: Als Blootblik weg moet, ga ik ook weg.
De kinderen roepen: Wij ook, wij ook.
Oliemosus lacht lief naar Arie-meneer.
Als ik hier mag wonen, komen er veel kinderen spelen. Zij willen met mij springen en rennen en van mijn rug af glijden. Maar als Blootblik niet mag spelen, ga ik ergens anders wonen. OZO.
Blootblik kijkt naar Arie Klompenmaker.
Oliemosus kijkt naar Arie Klompenmaker.
Karel kijkt naar Arie Klompenmaker
Alle kinderen kijken naar Arie Klompenmaker.
En de ouders? Die staan te knikken. Ja ja ja.
Willen zij ook dat Blootblik en Oliemosus blijven?
Hey, wie staat daar bij hen? Is dat Kees?
Ja, het is Kees.
Ik ben komen kijken of jullie niet zijn verdwaald. Mag jij hier wonen, Oliebol? Dat is een goed idee. Als Blootblik nu gaat spelen, dan breng ik hem straks naar huis.
Arie Klompenmaker tikt met zijn klomp op de grond. Dat doet hij als hij nadenkt.
Als hij nu maar de goede kant op nadenkt en niet de verkeerde kant op.
Tja. Jee. Het is wat. Een Dino in mijn speeltuin is apart. Maar waar moet de Ridder wonen?
Blootblik schudt nee.
Niet hier, niet hier. Ik woon op de Toren en hou daar de wacht. Daar is mijn plaats. Woensdag en zaterdagmiddag kan ik komen spelen. Kees kan mij brengen.
Arie Klompenmaker kijkt iets vrolijker.
Kijk kijk, dat is andere koek. De Dino hier en de Ridder daar. Vooruit dan maar. Doe je schoenen uit, Blikken Man dan haal ik een matje voor de glijbaan.
Blootblik springt zo hard op het springkussen dat zijn broek afzakt. Zelfs Arie-meneer moet lachen.
De kinderen roetsjen één voor één van Oliemosus nek.
Kees drinkt een biertje met de grote mensen en wacht tot hij Blootblik naar huis kan brengen.
GEVAAR
Oliemosus ligt languit in het gras. Zijn kop ligt op de glijbaan. Zo kan hij zien wanneer de kinderen komen. Hij heeft zin om met zijn staart de draaimolen hard te laten draaien zodat de kinderen gillen van eng.
Daar komt Arie-meneer. Hij loopt met twee mannen naar de draaimolen.
Jullie kijken of de stoeltjes goed vastzitten. De kinderen mogen niet uit de draaimolen vallen, zegt hij.
Oliemosus schudt haar hoofd. Nee, dat mag niet. Hij gaat straks heel hard duwen en dan vliegen de stoeltjes hoog door de lucht.
Arie-meneer klimt op de glijbaan en klopt Oliemosus op de kop.
Lig je lekker, Oliemeisje? Heb je al ontbijt gehad?
Oliemosus eet elke morgen vier hele broden. Eén brood met pindakaas, eentje met jam en twee met kaas. Straks krijgt hij een emmer melk van het meisje uit de winkel. Of twee als hij dorst heeft. Als toetje eet hij twintig appels.
Dan zit zijn dinosaurusbuik vol.
Tot het middageten.
Oliemosus woont in de speeltuin. Dat is fijn. De speeltuin is groot en ze kan rennen en spelen. Maar Blootblik woont op de muur vlakbij oma’s huis. Ver weg. Oliemosus mag niet over straat. Dan schrikken de mensen en rijden ze met de auto in de sloot.
Oliemosus mist Blootblik.
Mist Blootblik Oliemosus ook?
Zo, ook weer gepiept. En nu ons gemene plan uitvoeren.
De twee mannen bij de draaimolen zijn klaar.
We gaan terug naar de stad. We gaan een paar biertjes drinken en als het donker wordt, vangen we de ridder. Dat harnas is veel geld waard.
GEVAAR!
Oliemosus duwt haar kop achter de mannen. Zo kan ze alles horen.
Hey, vies beest, ga af. Je stinkt uit je bek. Ko, ik zie je straks bij de fluisterboten. Parkeer je auto onder de grote plataan. Niemand zal ons zien als we harnasridder in de achterklep gooien.
Oliemosus blaast zo hard uit haar neusgaten dat de mannen omvallen.
Arie-meneer komt aanrennen.
Oliemosus, wat doe je? Dat doet een Oliemosusklapstaartsaurus niet. Je bent stout.
De mannen staan op en schreeuwen:
Vuile dinosaurus. We krijgen je nog wel.
Oliemosus moet Blootblik redden. Maar hoe?
Arie Klompenmaker gaat naar de stal. Hij kan Oliemosus niet zien. De kinderen zijn er nog niet. Nu kan Oliemosus ontsnappen. Ze tilt haar ene poot over de glijbaan en de geiten-wei en zet hem op de weg. Als ze haar achterpoot ook op de weg wil zetten, hoort ze:
Hola de pola, waar ga je naartoe?
Het is de stem van Karel.
Waar je ook naartoe gaat, ik ga mee.
Karel klimt via de glijbaan op Oliemosus staart. Oliemosus doet haar staart omhoog en Karel roetsjt naar haar hoofd. Daar zit een riem zodat de kinderen zich vast kunnen houden als ze van Oliemosus’ nek af willen glijden.
Karel grijpt de riem en zegt:
Hoppekee, daar gaan we. We gaan door het bos, dat is minder gevaarlijk. Vertel me onderweg wat we gaan doen.
Onderweg vertelt Oliemosus wat de mannen zeiden. Karel zwaait en schreeuwt:
Opzij, we hebben haast. Hier komt Oliemosusklapstaartsaurus. Zij is een lieve dinosaurus. Opzij, we moeten Ridder Blootblik redden.
Er rijdt een meisje door het bos. Ze zwaait:
Dag Karel. Waar ga je naartoe?
Het meisje is niet bang voor Oliemosus. Dat komt omdat Karel op zijn rug zit.
Karel klopt op Oliemosus nek.
Als we er zijn, ga ik Blootblik halen. Wacht je in oma’s tuin? Dan mag je hem vertellen wat je hebt gehoord.
Karel loopt naar de straat waar Blootblik woont.
Oliemosus blaast net zolang op oma’s balkon tot Kees de deur opendoet.
Hou eens op, Flapstaart, je maakt mijn ramen vies.
Is Karel Blootblik halen? Dan lusten ze straks vast wel een koekje.
Oma zet de koektrommel op het balkon.
Niet alles opeten, Olieschrokop. Twee koekjes voor Blootblik en Karel overlaten.
Oliemosus leunt met haar kop op het balkon. Ze is moe van het rennen door het bos. Ze is blij omdat ze Blootblik straks ziet. Blootblik moet vannacht bij oma en Kees slapen, dan is hij veilig.
Ze wacht en ze wacht en ze wacht en als ze bijna in slaap valt, vraagt oma:.
Zijn ze er nòg niet?
Als het bijna donker is, zijn Karel en Blootblik nog steeds niet gekomen.
Hebben de boze mannen ze gevangen?
OP HET NIPPERTJE GERED
Uit Oliemosus' ogen druppen gele tranen.
Waar is Blootblik, waar is Karel? Ze zijn mijn vriendjes. Zie ik ze nu nooit meer?
Kees trekt zijn jas aan. Hij pakt een paraplu en een zaklantaarn.
Hey, Oliedruppel, ik ga Blootblik zoeken. En waar Blootblik is, is Karel. Oma, pak een emmer voor Oliemosus' tranen, daar kunnen we de plantjes mee water geven.
Oma vraagt: Waarom neem je een paraplu mee? Het regent niet.
Dat is een wapen, zegt Kees. Als ik de boze mannen zie, prik ik ze in hun buik en sla ze op hun hoofd. Dan laten ze Blootblik los. O zo.
Wat een stoere opa is Kees.
Maar oma fluistert:
OPPELDEFLOPJE HO-LA-DIE-JEE
TOVERZWAARD, GA MET KEES MEE
Oma en Oliemosus zien Kees door de tuin lopen. Achter hem zweeft een brandend zwaard. Kees ziet het niet, hij zwaait met de paraplu en roept:
Schurken, boeven, ik hak jullie in mootjes.
Wacht, roept Oliemosus. Ik ga mee. Ik kan blazen en brullen en zwiepen met mijn staart. Ik ga op wacht staan bij de plataanboom waar de boze mannen hun auto parkeren.
Goed, Mosusmeisje, zegt Kees. Samen zijn we sterk.
Kees loopt naar de muur waar Blootblik woont en roept naar boven.
BLOOOOOOOOOTBLIK
KAAAAAAAAAAAAAAAAAREL
WAAR ZIJN JULLIE?
GEEF EENS EEN GELUIDJE.
Oliemosus roept:
BLOOOOTBLIK
KAAAAAREL.
MAAK EENS LAWAAI.
Harder, zegt Kees. Dan horen ze het in de hele stad.
BLOOOOOOOOOOOTBLIK
KAAAAAAAAAAAAREL.
MAAK EENS LAWAAI.
Een fietser valt om van schrik.
Een auto rijdt in het water. Gelukkig is het niet diep. De bestuurder klimt op het dak, springt op de kant en rent hard weg.
De bomen waaien bijna om, zo hard brult Oliemosus.
Daar zegt iemand wat. Wat hoort Oliemosus?
Ga eens opzij, vies beest, we moeten erdoor.
Het is zo donker dat Oliemosus niet kan zien wie er praat. Maar ze weet wie het is.
Boze man Ko.
Ze legt haar poot op Kees zijn schouder.
Stil Kees, niets zeggen. Ik hoor wat.
Nu is het doodstil in de stad. Nog geen muisje piept of hondje blaft. Ze zijn geschrokken van Oliemosus' BRUL.
Sssst. Wat hoort Oliemosus?
Gerammel.
GEBONK.
Oliemosus fluistert: Hoor je dat, Kees. Gerammel. Gerammel zoals Blootblik rammelt. En een bons zoals Karel zou bonken als hij zit opgesloten. Daar in die auto onder de boom. Doe wat Kees. Doe wat.
Kees houdt zijn paraplu omhoog en gaat voor de auto staan.
HALT. WIE RAMMELT DAAR. DOE OPEN DIE DEUR.
De auto bromt. De auto gaat rijden.
HALT, roept Kees.
HALT, roept Oliemosus
Het zwaard achter Kees zijn rug flitst naar voren en zwaait met flikkers en flakkers voor het autoraam. Het raampje gaat open en Oliemosus hoort iemand zeggen:
Potjandorie, Ko, wat een fratsen hebben ze hier in de stad. De Ridderman moet snel naar de sloop. Het harnas zal veel geld opbrengen. Geef gas, dan zijn we foetsie.
De auto gaat harder rijden. Het zwaard zwiebelt en zwabbelt met flitsen en flatsen maar de auto rijdt door.
Waar is de toverkracht van het zwaard?
De auto is bijna van het parkeerterrein. Straks is hij de hoek om en dan zien Oliemosus en Kees Blootblik en Karel nooit meer terug.
Dat kan toch niet?
BOEM.
Oliemosus tilt zijn poot op en zet hem voor de auto op de weg. De auto staat stil. Hij broemt heel hard maar de poot gaat niet weg. Oliemosus tilt zijn andere poot op en houdt hem boven de auto.
De deur van de auto gaat open en een man springt eruit.
Ko, waar ga je heen? Het is die domme Dino uit de speeltuin. Die doet geen kwaad. Laten we wegwezen.
DOMME DINO?
Oliemosus haalt adem en blaast zo hard door zijn neusgaten dat de andere man uit de auto wordt geblazen. Hij rolt holderdebolder voor de voeten van Ko.
Oliemosus doet zijn kop naar beneden en blaast en blaast en blaast en de mannen rollen en bollen en rollen en bollen zo het water in.
Plons.
Plons.
Nu zijn ze lekker nat.
Kees, doe de deur van de auto open. Is Blootblik daar? Is Karel daar?
Kees doet achterdeur open. Karel springt uit de auto.
Boemmeldebammelderammeldebam. Blootblik rolt uit de auto.
Poeh, zegt Karel. Ik kon Blootblik niet redden.
Poeh, zegt Blootblik. Ik kon Karel niet redden.
De boze mannen hadden een mes en daarmee wilden ze ons steken.
Oh oh, zegt Kees. Dat mag niet. Dat is gevaarlijk. Oliebol, zorg dat de mannen niet ontsnappen, dan bel ik de politie.
Oliemosus gaat op haar grote billen voor het water zitten.
Help, laat ons eruit. Het water is nat en koud.
Ze mogen er pas uit als de politie komt.
Nu zitten de mannen in de gevangenis.
Blootblik staat weer op de muur en waakt over de stad.
Karel is naar huis.
Oliemosus eet alle koekjes op en mag bij oma blijven slapen.
Kees moppert en mompelt dat hij de mannen niet op hun hoofd heeft geslagen.
Waarom deed het Toverzwaard het niet?
Dat is het geheim van oma.