HAAST

  Peter kijkt voor de zoveelste keer op zijn horloge. Geen Dorien terwijl ze beloofd had op tijd te zijn. Hij tikt met zijn voet op de onderste tree van de stenen trap die naar perron 1 gaat en werpt een blik op de mensen die zich langs hem heen haasten. Hij heeft maar een uur voordat hij weer op kantoor wordt verwacht voor een grote transactie. Een pand dat al ruim een jaar te koop staat en waar de onderhandelingen nu op het scherp van de snede worden gevoerd Door hem. Als het vandaag lukt, is zijn kostje gekocht.

  Dorien heeft haar telefoon uitgezet. Zit waarschijnlijk te dagdromen in de trein.

  ‘Waarom zou ik de telefoon aanzetten? Ik kom aan als ik aankom. Niet eerder of later. Geduld. mijn lief.’

  Ze kan midden in de stad blijven staan om met haar ogen een meeuw te volgen.

  ‘Zie je hoe hij vliegt? Vrij. Hij luistert naar het ritme van zijn vleugels.’

  Haar geest is eveneens zo vrij als een vogel en Peter is nog steeds verbaasd dat ze hem heeft uitgekozen om lief te hebben. Haar lach bezorgt hem kippenvel.

  ‘Ga je met dat ding naar bed en sta je er ook mee op?’

  Een vreemde hand pakt zijn pols en duwt de mobiel in de richting van zijn jaszak. Peter probeert zijn arm los te trekken maar de onbekende man houdt vast. Lichtblauwe ogen onder grijs kortgeknipt haar kijken op hem neer. De man draagt een donkerblauw pak. De mouwen van het jasje zijn aan de uiteinden versleten. Peter is aangesproken alsof hij een oude bekende is maar kan zich niet herinneren de man eerder ontmoet te hebben.

  ‘Laat los, denk je nu.’

  De man lacht.

  ‘Dat doe ik niet. Ik wil je iets laten zien. Je hebt geen tijd, ik weet het. Ik pik ze er zo uit, de mannen die als de dood zijn om stil te blijven staan, bang zijn dat het leven hen te grazen neemt als ze één moment rust nemen. Wat heeft er zo’n haast? Op wie sta je te wachten?’

  ‘Vriendin. Afgesproken om samen ringen uit te zoeken.’      
  Peter praat snel, des te eerder zal hij de man kunnen lozen.

  ‘Ringen kopen. In haast. Wat vindt je vriendin ervan?’

  Peter kijkt omhoog naar het perron waar Doriens trein moet aankomen. Geen Dorien. Zij zou op haar gemak een praatje hebben gemaakt, ze spreekt even makkelijk met zijn directeur als met een zwerver.

  ‘Ze heeft vertraging, denk ik.’

  ‘Goed zo. Kom.’

  De man trekt Peter mee. De hand om zijn pols duldt geen tegenspraak.

  ‘Ik moet…’

  ‘Je moet niets. Blijf eens stilstaan en haal diep adem.’

  Peter blijft staan. Voelt zijn hart in zijn keel kloppen.

  ‘Zie je? Er gebeurt niets. Alleen rust. Tien minuten van je tijd heb ik nodig. Ze zitten in de Herengracht. Dichtbij.’

  Peter laat zich meetrekken. Op de brug over de Herengracht blijven ze staan. De man tuurt over het water en wijst.

  ‘Daar zijn ze. Altijd samen. Zwanen blijven hun hele leven bij elkaar, wist je dat?’

  Peter wordt zijns ondanks meegenomen naar een plek tussen twee woonboten. Twee zwanen zwemmen traag in hun richting. Om de beurt buigen ze hun hals op zoek naar eten. Ze glijden zonder het water in beweging te brengen, naar hen toe.

  ‘Kijk. Ze maken vaart zonder haast te hebben. Ze weten wat ze willen zonder voor te dringen. Een paar. Dat is wat jouw vriendin verdient. Rust. Aandacht. Liefde. Jij ook. Je bent het waard.’

  Peter kijkt naar de zwanen. Wenst dat ze onder de brug doorzwemmen zodat de man ze niet meer kan zien en hem loslaat. Een man met een missie. Praatje over zwanen als metafoor voor het leven. Bullshit. Voorzichtig voelt hij met zijn vrije hand aan zijn kontzak. Zijn portefeuille zit er nog. Geruststellen. Meepraten. Zorgen dat hij loskomt. Weglopen. Dorien ophalen. Ringen kopen. Transactie uitonderhandelen. Geld verdienen.

  ‘Ik zie het. Prachtig. Sierlijk. Mijn vriendin….’

  Onwillekeurig denkt hij aan de lange hals van Dorien. De greep van de man verslapt en Peter trekt zijn arm terug.

  ‘Geen haast. Dat is wat ik je wil zeggen. De wereld gaat aan haast ten onder.’

  De man mompelt.

  ‘Je hebt gelijk. Mijn vriendin is mooi. Lief. Ze verdient mijn volle aandacht.’

  Plotseling draait Peter zich om en geeft de man een duw. Een plons. Even houdt de stad zijn adem in. De zwanen veranderen van koers en zwemmen langzaam verder. Peter wacht niet tot de man boven water komt maar loopt via de Brouwersgracht richting station. Snel pakt hij zijn mobiel en ziet dat hij twee gemiste oproepen heeft. Hij luistert naar de het voicemailbericht van Dorien

  ‘Lief, je was zeker verlaat. Geeft niet. Ik zit in de Vergulde Zwaan op de hoek van de Keizersgracht. O kijk, daar komen juist twee zwanen aan. Wat mooi. Ze zwemmen zo rustig. Zo zou het leven moeten zijn.’

  Hij draait zich om en ziet op de hoek van de volgende gracht een vrouw met een slanke hals aan een tafeltje zitten. Hij drukt haar stem weg.  
  Genoeg zwanen gezien vandaag. Hij belt de andere beller en hoort:

  ‘Waar ben je, van Bommel. De transactie kan geen uitstel velen. Haast je!’