

IZABEAU, DE GEHEIME PRINSES
EEN ENGE DROOM
De roze sleep van de prinsessenjurk waait op in de wind zodat hij bijna vliegt.
‘Harder, paardjes, harder,’ roept Izabeau.
Ze zit in een koets en haar haren waaien even hoog als de sleep van haar jurk.
De koets rijdt door een donker bos. Hij hobbelt en bobbelt over het pad, heen en weer en op en neer. Izabeau valt telkens met haar billen op de harde bank en dat doet pijn maar prinsessen zeuren niet over een beetje pijn.
‘Harder,’ roept ze tegen de rug van de man die voor haar zit. Hij is de koetsier en houdt de teugels van twee paarden vast, paarden die zo hard als ze kunnen over de weg galopperen.
‘Harder, nog harder.’
‘Hopla, hopla,’ schreeuwt de koetsier naar de paarden en hun oren gaan naar achteren en ze gaan nog harder rennen.
‘Hu, hoi,’ gilt Izabeau. ‘Ik ben prinses Izabeau en ik zit in mijn koets. Mijn paarden kunnen bijna vliegen, zo hard gaan ze. Hopla, hopla.’
De weg maakt een bocht. De paarden rennen en rennen en de koets hangt scheef en Izabeau hangt scheef. Zo scheef dat ze gilt:
‘Ho hu, stop, ik val uit de koets.’
‘Izabeau… Izabeau…, wakker worden.’
Iemand schudt aan Izabeau’s schouder. Mama’s stem zegt:
‘Iza’tje, je droomt. Het is ochtend, stuur je droom maar terug naar de nacht.’
‘Ik val eruit,’ gilt Izabeau.
Ze valt en ze valt en boem, ze ligt. Niet in het bos. Ze ligt voor haar bed. Niet in haar roze prinsessenjurk maar in haar blauwe beertjes-pyjama.
‘Je droomt, lieve meid, wakker worden.’
Mama tilt Izabeau op en zegt:
‘Ik knuffel je droom weg, hier en hier en hier…’
Ze kust en kietelt en kriebelt over Izabeau’s rug en haartjes en haar blote voetjes.
‘Ha ha ha, ik ben al wakker. Ik droomde dat ik…..’
‘Een prinsesje was?’
‘Ja, dat was ik en toen… ik weet het niet meer. De droom is weg.’
‘Die is terug naar de nacht. Maar je bent mijn allerliefste mooiste prinses. En ik ben de koningin.’
Izabeau wringelt zich los uit mama’s armen en huppelt naar de kast waar haar roze prinsessenjurk hangt. Het is de mooiste jurk van de wereld. Er zijn duizenden glittertjes op gemaakt en de rok is lang en wijd. Op de rug zit een kanten sleep die langer is dan Iza zelf.
‘Ik ga in de prinsessenjurk naar school met mijn haren los en oma’s diadeem erin. Dan zien alle kinderen dat ik de prinses ben.’
Ze trekt de jurk van het hangertje en houdt hem voor zich. Met de jurk stevig tegen zich aan draait ze rond en rond en rond.
‘Ik ben prinses Izabeau,’ zingt ze. ‘Prinses Izabeau, prinses Izabeau.’
Boem. Prinses Izabeau ligt weer op de grond.
‘Was je duizelig?’ vraagt mama.
‘Alles begon te wiebelen en toen ging de kamer scheef en toen viel ik om,’ zegt Iza.
‘Domme prinses.’
Iza legt de jurk netjes op het bed en trekt haar pyjama uit. Als ze de jurk voorzichtig over haar hoofd trekt, houdt mama haar tegen.
‘Nu spelen we dat we Iza en mama zijn en dat mama Iza naar school brengt. Met een prinsessenjurk aan naar school is niet handig,’ zegt ze. ‘Je gaat buiten spelen en rennen en in de zandbak spelen. Als andere kinderen langs jouw stoeltje lopen, trappen ze misschien op je sleep. Doe lekker je joggingbroek aan dan kun je overal in klimmen.’
Met haar hoofd in de jurk zegt Iza: ‘Dan ziet niemand dat ik een prinses ben.’
‘Ik weet het en papa weet het en jij weet het,’ zegt mama. ’Het is ons geheim.’
‘Ben ik een geheime prinses?’ vraagt Iza.
‘Heel geheim. Thuis ben je prinses Izabeau en op school ben je Iza die hoog in de klimtoestellen kan klimmen.’
‘Dan is papa de koning dus die mag het weten, maar Dommie niet.’
Dommie is Iza’s broertje. Hij heet Dominik maar hij is dom en geen prins. Daarom heet hij Dommie.
Mama brengt Iza en Dominik naar school. Bij het hek zegt Iza: ’Ik kan verder alleen,’ en dan huppelt ze als een prinses naar de ingang van de school.
TWEE PRINSESSEN
Iza en Sabine zitten op de rand van de zandbak. Iza in haar paarse joggingbroek en Sabine in een spijkerbroek met hartjes op de knieën. Iza wil ook een spijkerbroek met hartjes op de knieën. Roze hartjes. Dat is zo gaaf. Draagt een prinses wel eens een spijkerbroek?
Sabine is geen prinses want zij heeft geen glitterjurk. Iza is wel een prinses en dat wisten papa en mama want op haar verjaardag kreeg ze de mooie jurk. Van oma Ver Weg kreeg ze een diadeem met glittersteentje en van oma Om de Hoek gouden schoentjes.
‘Ik ben een prinses,’ zegt Iza. ‘Niemand mag het weten, het is geheim. Daarom draag ik nu een joggingbroek maar thuis trek ik mijn prinsessenjurk aan.’
‘Ik ben ook een prinses,’ zegt Sabine.
‘Nietes, jij hebt geen glitterjurk.’
‘Wel waar. Ik heb een roze rok met een heleboel kant. Als ik ronddraai wordt hij heel wijd.’
Iza schudt haar hoofd.
‘Een echte prinses draagt een lange jurk.’
‘Nietes,’ roept Sabine. ‘Soms dragen ze een lange rok met kant.’
Iza weet niet meer wat ze moet zeggen. Sabine ook niet. Ze willen geen ruzie maken.
Sabine zegt: ‘Ik heb ook gouden prinsessenschoentjes. Die mag ik niet naar school aan want dan worden ze vies.’
‘Ik ook, die heb ik ook,’ roept Iza.
Zou Sabine toch een geheime prinses zijn?
Iza schuift dicht tegen Sabine aan.
‘Dan zijn we samen geheime prinsessen. Niemand mag het weten. De juf niet maar Karola ook niet.’
Ze spelen vaak met Karola.
‘Mag Karola dan niet meespelen?’ vraagt Sabine.
‘Met Karola spelen we met andere dingen. Met de Barbies of met onze make-up. Maar als we samen zijn trekken we onze prinsessenkleren aan.’
‘Kom jij vanmiddag bij mij spelen?’ vraagt Sabine.
Iza moet even nadenken.
‘Vanmiddag kan ik niet. Dan moet ik naar ballet.’
Sabine zucht.
‘Ik wil ook op ballet. Maar ik moet eerst een jaar op muziekles. Kom je overmorgen? Dan is het zaterdag.’
Iza en Sabine wonen in dezelfde straat. Iza mag zelf naar Sabine’s huis lopen.
Karola komt naar Iza en Sabine toe gerend.
‘Doen jullie mee tikkertje? Tikkie, jij bent hem.’
Ze tikt Sabine aan.
Iza rent weg voordat Sabine haar kan tikken.
Prinsessen kunnen heel hard rennen.
ER WAREN EENS… TWEE PRACHTIGE PRINSESSEN
Iza zit op de bank met haar Frozen-rugtas op schoot. Ze heeft haar prinsessenjurk netjes opgevouwen in de tas gestopt, samen met de schoentjes. Het regent dus trekt ze alles pas aan als ze bij Sabine is. Haar prinsessenkroon heeft ze op haar hoofd. Mama wilde een vlecht maken maar dat wil Iza niet. Prinsessen dragen hun haar los.
‘Is het al twee uur?’ vraagt Iza aan papa.
‘Nog tien minuutjes,’ zegt papa. ‘Dan mag je gaan.’
Ze denkt na. Als papa Dick de koning is, zou hij Sjoli heten. Dat betekent koning, dat heeft de juf voorgelezen uit een spannend boek. Als mama Ina de koningin is, heet ze Mirabelle. Iza heet prinses Izabeau. Dat betekent: ‘Zij die lacht.’ Dat heeft mama verteld.
Iza rent door de regen naar Sabine’s huis. Sabine doet de deur open.
‘Ohhh, wat ben je mooi,’ roept Iza.
Sabine draagt een lange wijde rok. Als ze loopt, sleept hij een beetje over de grond. Dat hoort zo bij prinsessen.
Ze draagt een witte blouse met gouden kraaltjes. Als ze in de rondte draait, zijn het net duizend sterren. De rok wappert om haar benen. Zij lijkt wel… een prinses!
‘Ga je mee naar boven?’
Sabine loopt op haar tenen de trap op. Zo lopen prinsessen.
Op Sabine’s kamer trekt Iza gauw haar T-shirt en broek uit en pakt haar jurk. Ze doet hem over haar hoofd en schudt heen en weer om hem naar beneden te laten zakken.
‘Zal ik even trekken?’ vraagt Sabine.
‘Nee nee, dan gaat hij kapot.’
Voorzichtig trekken Iza’s handen de jurk naar beneden.
‘Hè hè, daar ben ik weer.’
Sabine kijkt naar de roze jurk met de lange kanten sleep.
‘Ohhh, wat ben je mooi!’ roept ze.
Iza zegt niets maar pakt haar gouden schoentjes uit de rugzak.
Sabine loopt naar de kast.
‘Ik ga de mijne pakken.’
Iza trekt haar jurk een beetje omhoog om haar schoentjes te laten zien. Ze loopt langzaam met haar hoofd omhoog door de kamer. Zo loopt een prinses.
‘Zullen we dansen?’ Sabina zet haar CD-speler aan met een CD van K3.
Iza maakt een buiging en draait langzaam rond, haar armen in een boog boven haar hoofd. Dan houdt ze een arm naar voren en een been naar achteren. Dat heeft ze op ballet geleerd.
Sabina huppelt en zwaait met haar armen. Iza valt tegen Sabine aan en samen vallen ze op het bed.
‘Prinsessen dansen beter,’ zegt Iza. ‘Maar wij moeten het nog leren.’
‘Doe eens voor,’ vraagt Sabine. ‘Wat je daarnet deed.’
‘Dat heet een arabesque,’ zegt Iza. ‘Best moeilijk om op één been te staan.’
Ze houden zich vast aan de rand van Sabine’s tafel en oefenen net zolang tot ze zonder omvallen hun ene been heel hoog naar achteren kunnen houden.
‘Je moet je voet ook strekken,’ zegt Iza. ’Dat staat mooier.’
Er wordt geklopt. Sabine’s moeder komt binnen.
‘Spelen jullie prinsesje?’ vraagt ze. ‘Mag ik de prinsesjes wat lekkers brengen?’
‘Wij zijn….,’ zegt Iza maar Sabine schudt haar hoofd. Als mama weg is, zegt ze:
‘Niet verklappen dat we echte prinsesjes zijn. Mama gelooft ons toch niet. Het is ons geheim.’
Als ze hun appelsap drinken, is het stil. Dan zegt Iza:
‘Ik heb gedroomd. Dat ik de prinses was en in een koets zat met twee paarden ervoor. We gingen zo hard, steeds harder.’
‘Waren het mooie paarden, Iza? Met lange manen en lange staarten? Waren ze helemaal wit of waren ze zwart?’
‘Ik weet het niet meer. De droom ging weg. Maar als ik later groot ben, koop ik een paard. Wel twee.’
‘Ja, twee witte paarden, dat hoort zo als je een prinses bent.’ Sabine vindt witte paarden mooi.
‘Zwarte paarden ook, hoor.’ Iza houdt meer van zwarte paarden.
‘Nietes,’ roept Sabine.
Ze kijken elkaar boos aan.
Hebben ze nou ruzie?
Sabine zegt: ‘In het park staan twee paarden. Helemaal achterin in het weiland. Zullen we er naartoe gaan? Morgen?
‘We mogen de drukke weg niet oversteken,’ zegt Iza.
‘Dat durven we best.’
Sabine wil zo graag naar het park. ‘We wachten gewoon tot het voetgangerslicht groen is.’
Iza wil ook graag naar de paarden. Misschien loopt haar droompaard ook in de wei.
NAAR HET PARK
‘Ik ga bij Iza spelen,’ zegt Sabine. Het is zondagochtend en mama en papa zitten in hun ochtendjas op de bank.
‘Alweer?’ vraagt mama.
‘We gaan oefenen met dansen.’
Dat is niet waar. Ze gaan de drukke weg oversteken en naar het park.
‘Trek je je oude broek aan voor als jullie buiten gaan spelen?’
‘Die heb ik al aan, suffe mama.’
Als ze bij Iza’s huis aanbelt, doet Iza’s mama open.
‘Mooi. Jij hebt ook je joggingbroek aan. Jullie lijken wel een tweeling.’
Iza en Sabine kijken elkaar aan. Als ze geen prinses zijn, willen ze wel tweeling zijn. Met elkaar.
‘We gaan Bobbie en Ilse ophalen en verstoppertje spelen,’ zegt Iza.
Dat is niet waar. Ze gaan naar het park. Maar dat mag Iza’s mama niet weten.
‘Veel plezier,’ zegt Iza’s mama. ‘Maar niet de drukke weg oversteken.’
Dat kunnen ze best.
Hand in hand lopen Iza en Sabina naar de drukke weg. Bij het stoplicht blijven ze staan. Auto’s rijden over de weg, de één na de ander. Daarom is de weg druk.
Iza drukt op het knopje van het voetgangerslicht.
‘Als het groen is, mogen we oversteken.’
‘Dat weet ik toch, suffie,’ zegt Sabine.
Het licht maakt ineens een ander geluid.
‘Kijk, het is groen, wij mogen oversteken,’ roept Sabine.
‘Ik durf niet,’ zegt Iza zacht.
‘Kom nou, slome, anders wordt het rood.’
Maar voordat ze kunnen oversteken, is het licht weer rood.
‘We wachten tot de volgende keer maar dan steken we over. De auto’s staan dan stil voor ons.’
Iza knikt. Dat weet ze best. En zo meteen steekt ze wel over.
Als het licht weer op groen springt, trekt Sabina Iza over het zebrapad naar de overkant.
‘Zie je wel? De auto’s stoppen echt.’
Iza was gewoon een beetje bang.
Nu zijn ze in het park. Daar rijden geen auto’s en geen brommers, er lopen alleen mensen. En soms rennen ze.
‘Papa wil ook gaan rennen,’ zegt Iza. ‘Voor het gezonde, zegt hij.’
‘Poeh, mijn papa is veel te dik.’
Ze lopen over het pad. Het park is anders zonder papa en mama. Groter. Enger. Ze durven niet hardop te praten.
‘Daar,’ fluistert Sabine. ‘Zie je het weiland?’
Hand in hand rennen ze er naartoe.
ANTARI EN PAARDENSTAART
Zouden de paarden in het weiland lopen?
Als ze voor het hek staan, roept Iza: ‘Daar staan ze. Helemaal achterin.’
Twee paarden staan aan de andere kant van de wei rustig gras te eten.
‘Die zwarte is mooi,’ wijst Iza.
‘Die bruine ook. Zijn vacht is net van goud. Die is van mij.’
Sabine wijst naar het bruine paard dat in de zon een gouden glans krijgt.
‘Dan is de zwarte van mij,’ zegt Iza. ‘Hij heet Antari. Dat betekent: Zo snel als de wind.’
Dat stond in een boek.
Sabine zegt: ‘De mijne heet Paardenstaart. Zie je hoelang zijn staart is? Mijn paard is hartstikke lief.’
‘De mijne ook.’
Iza snapt niet dat Sabine Paardenstaart een mooie naam vindt. Antari klinkt veel mooier.
‘Kom Antari, kom,’ roept ze.
Sabine heeft stiekem een paar suikerklontjes in haar zak gestopt.
‘Paardenstaart, kom eens, ik heb suikerklontjes.’
Het zwarte paard kijkt op.
‘Antari heeft me gehoord.’ Iza is blij.
‘Misschien komt hij naar me toe lopen.’
Maar Antari gaat weer grazen.
‘Durf jij erheen?’ vraagt Iza. Ze wil Antari aanraken. Voelen hoe zacht hij is. Misschien mag ze wel zijn manen vlechten.
‘Ik durf wel,’ zegt Sabine. ‘Kijk, daar kunnen we onder het hek door.’
Ze bukken diep en kruipen voorzichtig onder het prikkeldraad door. Samen steken ze de wei over. De paarden blijven gras eten, het lijkt wel of ze de meisjes niet hebben gezien. Als ze vlakbij zijn, pakt Sabine Iza’s hand.
‘Ze zijn wel groot. Veel groter dan ik dacht.’
Maar Iza is niet bang. Zij heeft wel eens een paard geaaid.
‘Kom mee, ze doen echt niets.’
Maar als ze dichterbij komen, houden Antari en Paardenstaart op met grazen. Ze doen hun hoofd omhoog en kijken naar Iza en Sabine. Nu zijn ze pas echt groot. Iza kan bijna onder Antari doorlopen.
‘Geef eens een suikerklontje,’ fluistert ze.
Sabine voelt in de zak van haar jas.
‘Hier. Zouden ze het lekker vinden?’
‘Paarden houden van suikerklontjes. En Antari is niet bang voor mij.’
Iza is wel een beetje bang voor Antari maar dat zegt ze niet tegen Sabine. Dat is niet stoer.
Ze steekt haar hand uit met het suikerklontje erin.
‘Antari, ik heb een lekker suikerklontje voor je.’
Antari doet zijn oren naar voren om haar goed te kunnen horen. Hij doet een stap in haar richting.
Sabine wil wegrennen maar dat doet ze niet. Dat is niet stoer. Iza blijft staan met haar hand uitgestrekt naar Antari. Antari doet nog een stap en nog eentje. Hij steekt zijn hoofd uit naar Iza’s hand. Ze voelt zijn lippen het suikerklontje pakken.
‘Zij lippen zijn zacht! Hij heeft niet gebeten.’
Ze doet een stap naar voren en aait met één vinger Antari’s borst. Hoger kan ze niet komen. Antari is best heel groot.
‘Geef jij nu een suikerkontje aan Paardenstaart.’
Paardenstaart is naast Antari komen staan. Hij is nieuwsgierig wat voor lekkers Antari kreeg.
‘Steek je hand uit. Ja, zo met het suikerklontje erop. Dan pakken zijn lippen het op.’
Paardenstaart zwaait met zijn staart en doet een stap naar voren.
‘Hij zwaait met zijn staart. Wat betekent dat? Gaat hij rennen?’
Sabine is nog nooit zo dicht bij een paard geweest. Oeioei, wat zijn ze groot.
‘Hij zwaait met zijn staart om de vliegen weg te jagen. Wees niet bang. Geef hem nou een klontje.’
Paardenstaart is zo nieuwsgierig naar wat er op Sabine’s hand ligt, dat hij zijn hoofd uitsteekt en met zijn lippen haar hand aanraakt.
‘Ja, hij heeft het gepakt. Oh, wat zijn zijn lippen zacht.’
‘Jongedames, wat doen jullie daar?’
Een mannenstem. Hij klinkt boos. Antari en Paardenstaart doen een stap naar achteren en blazen lucht uit hun neusgaten. Dat is een raar geluid! Iza en Sabine durven niets te zeggen. Ze willen omdraaien en naar huis rennen. Maar dat durven ze ook niet.
TEUN DE PAARDENMAN
Iza wil wegrennen. Sabine wil ook wegrennen. Maar ze blijven staan. De man met de boze stem kan veel harder rennen dan zij en dan zal hij hen pakken.
‘Jongedames, ik vraag het nog één keer: wat doen jullie bij de paarden? Weten jullie niet dat dat gevaarlijk is?’
Iza en Sabine kijken elkaar aan. Gevaarlijk? Antari en Paardenstaart waren juist heel lief.
‘Antari en Paardenstaart zijn de liefste paarden van de wereld,’ zegt Iza stoer. ‘Ze hebben ons niet gebeten toen we ze een suikerklontje gaven.’
Sabine durft niets te zeggen.
De boze man staat schter de paarden en duwt ze uit elkaar. Zo kan hij de meisjes beter zien.
‘Heten de paarden Antari en Paardenstaart? Antari is zeker de zwarte. Ja, dat is een lieverd. Paardenstaart wil wel eens schrikachtig zijn en dan moet je oppassen dat hij niet op je voet gaat staan.’
Daar hadden Iza en Sabine niet aan gedacht. De voeten van Paardenstaart zijn groot. Van Antari ook. De voeten van paarden heten hoeven, dat hebben ze op school geleerd.
‘Jongedames, ik zie het al. Jullie zijn echte paardenmeisjes. Komen jullie eens bij mij staan.’
De meneer klinkt niet meer boos. Hij heeft zijn hand op de rug van Antari gelegd en aait het paard zachtjes.
‘Kom maar meisjes. De paardjes doen niks.’
De paardjes staan rustig naast de man. Maar als Iza en Sabine naar de man toe gaan lopen, moeten ze tussen de paarden door. Stel je voor dat de paarden dan tegen elkaar aan gaan staan. Dan worden ze platgedrukt.
‘Echte paardenmeisjes durven alles,’ zegt de man. ‘Dit zijn de liefste paarden op de wereld.’
Iza denkt na. Echte paardenmeisjes durven alles. Maar zij is geen paardenmeisje, ze is een prinses. Maar prinsessen durven ook alles.
‘Kom,’ Ze pakt Sabine bij de hand. Samen lopen ze naar de baas van de paarden.
‘Ah, daar zijn jullie. Stoer hoor. Aangenaam kennis te maken. Ik heet Teun en dit zijn mijn paarden. Leggen jullie je hand eens op de buik. Voel maar hoe zacht hij is en hoe warm. Aai hem heel rustig van boven naar beneden. Dat vinden ze fijn.’
Iza steekt haar hand uit en aait Antari op zijn buik. Zacht. Warm.
Sabina aait Paardenstaart.
‘Zacht hè, Iza?’
De paardjes blijven stil staan.
‘Nu weten ze dat jullie lieve meisjes zijn,’ zegt Teun. ‘Hebben jullie wel eens op een paard gereden?’
Iza en Sabine schudden nee. Bedoelt Teun dat zij….?
‘Ja, dat bedoel ik. Op Antari mogen jullie wel even rijden. Dat vindt hij fijn. Paardenstaart moet nog aan jullie wennen, maar dat komt wel.’
Hij steekt zijn handen uit en tilt Iza bovenop Antari.
‘Huppekee, dat is één. Nu jij, dametje.’
Sabine doet een stap achteruit. Moet zij ook op Antari? Zo hoog?
‘Meisje één houdt zich aan de manen vast en mevrouwtje twee houdt meisje één vast. Gaat helemaal goed.’
En voordat ze het weet zit Sabine huppekee achter Iza op Antari.
‘Hoog, hè Iza?’
‘Juist fijn. Zie je wel dat Antari het liefste paard van de wereld is?’
‘Paardenstaart ook. Maar hij moet nog aan me wennen.’
‘Zo is dat,’ zegt Teun. ‘Daarom moeten jullie nooit tussen paarden gaan lopen die jullie nog niet kennen. Ze kunnen schrikken en ineens gaan rennen.’
Sabine zegt: ‘Ik wil eraf. Want als hij gaat rennen, val ik naar beneden.’
Maar Antari staat stil. Misschien weet hij dat de meisjes een beetje bang zijn.
‘Als ik erbij ben gebeurt er niets,’ zegt Teun. ‘En nu gaan we lopen.’
‘Nee!’ roept Sabine. ‘Ja,’ roept Iza.
‘Hop,’ zegt Teun en Antari begint rustig te lopen.
DAT WAS ME WAT
‘We hebben paard gereden, Sabine. Op mijn paard,’ zegt Iza trots.
‘Antari is jouw paard niet. En de volgende keer mogen we op Paardenstaart. Dat zei Teun zelf.’
‘Jij was hartstikke bang op Antari,’ zegt Iza.
‘En jij was hartstikke bang bij het oversteken,’ antwoordt Sabine.
Dat was zo. En Iza wil geen ruzie.
‘Zullen we woensdag weer gaan? Dat mag van Teun.’
Iza wil Antari weer aaien. En hem een suikerklontje geven. Dan leert Antari haar goed kennen.
‘Ik ga niet meer,’ zegt Sabine. ‘We mogen de drukke weg niet oversteken.’
Dat snapt Iza niet. Ze hebben het toch al gedaan en het ging goed.
‘Het ging toch goed? We zijn hartstikke groot.’
Sabine wilde zo graag de paarden zien. Maar ze wil niet nog een keer stout zijn.
‘Ik ga wel. Jij bent een bangeschijterd.’ Iza is boos.
‘Jij bent ook een bangeschijterd.’
Sabine gaat harder lopen. Maar bij het voetgangerslicht moet ze toch op Iza wachten. Ze houden elkaars hand niet vast bij het oversteken. Ze hebben ruzie.
Aan de overkant rent Sabine weg. Ze is al naar binnen als Iza langs haar huis loopt.
Iza is verdrietig. Ze wil zo graag met Sabine praten. Over de paarden en Teun en over op Antari zitten. Over dat ze twee geheime prinsessen zijn en dat ze nu geheime paarden hebben. Geheim is geheim, daar kan ze alleen met Sabine over praten. Maar Sabine is boos.
Als ze thuis is, gaat Iza meteen naar boven. Ze gaat op de rand van haar bed zitten en kijkt naar haar prinsessenjurk. Ze heeft geen zin om hem aan te trekken. In haar eentje prinses zijn, is niets aan.
Als ze ’s avonds aan tafel zit, vraagt mama: ‘Hebben jullie leuk gespeeld?’
Iza knikt.
‘Wat hebben jullie gespeeld?’ vraagt papa.
‘Zo maar wat.’
Iza heeft geen zin om te praten. Ze heeft ook geen zin om woensdag alleen de drukke weg over te steken en alleen naar Antari en Paardenstaart te gaan.
Ze heeft een idee. ‘Mam, ga jij woensdag mee naar het park? Met mij?’
‘Wat wil je daar doen, Iza? Ik kan Dominik niet alleen thuis laten.’
Stomme Dommie. Die is overal bang voor dus zal mama niet dicht bij Antari willen komen.
‘Ik moet naar het park. Dat heb ik beloofd.’
Iza moet bijna huilen. Teun had toch gezegd dat ze woensdag terug mochten komen? Dan staan Antari en Paardenstaart op hen te wachten.
‘Iza, wat is er aan de hand?’ vraagt papa.
‘Iza is een huilebalk, Iza is een huilebalk,’ zingt Dommie zacht.
‘Dominik, even stil. Iza, waar ben je verdrietig over?’
‘Over de paarden.’
‘Welke paarden?’
‘Die in het park.’
‘Ben je in het park geweest, Iza? Vandaag? Met Sabine?’ vraagt papa streng.
‘Ja. En ze waren zo groot en zo lief en we mochten op de rug van Antari zitten en ik zat voorop en toen ging Antari lopen en Sabine was bang en ik helemaal niet en toen zei Teun dat we woensdag terug mochten komen. Want ik was de prinses en prinsessen hebben een paard.’
‘Oeps,’ zei mama. ‘Dat is een heel verhaal. Dat wil ik allemaal horen. Papa en ik komen straks op de rand van je bed zitten en dan moet je alles vertellen over Antari en Teun.’
Als het avond is, ligt Iza in bed. Ze is blij. Woensdag gaan ze naar het park. Mama en Dommie en Sabine en Iza.
Eerst waren papa en mama boos. Dat snapt ze wel. Ze had iets gedaan wat niet mocht. Maar toen zei papa:
‘Misschien ben je nu oud genoeg om de drukke weg over te steken. Maar woensdag gaat mama met Sabine en jou mee. We willen even met Teun praten.’
Iza riep: ‘Teun is hartstikke aardig en we mogen altijd bij de paardjes komen. Je hoeft niet met hem te praten.’
‘Ja Iza, dat moeten we wel,’ zei mama. ‘Woensdag, oké? En nu lekker slapen en over prinsessen dromen.’
Maar Iza weet het zeker. Ze gaat over Antari dromen.
TWEE PAARDENPRINSESSEN.
Iza staat met mama, Dommie en Sabine bij het voetgangersstoplicht.
‘Laat maar zien,’ zegt mama. ‘Hoe jullie oversteken.’
Iza en Sabine kijken elkaar aan.
‘Jij mag nu drukken,’ zegt Iza. ‘Dan druk ik op de terugweg.’
De meisjes hebben allebei een spijkerbroek aan. Iza wilde haar prinsessenjurk aan maar dat vond mama niet goed.
‘Iza, als jij wilt paardrijden, wordt je jurk vuil. Doe je spijkerbroek aan.’
‘Prinsessen zitten met hun mooie jurk aan op hun paard,’ zegt Iza. ‘Waarom mag ik dat niet?’
‘Prinsessen hebben een bediende,’ zegt mama.
‘Wat is dat, een bediende?’ vraagt Iza.
‘Dat zijn mensen die alles voor prinsessen doen. Wassen en strijken en opruimen. Maar ik heb geen bediende en ik ben jouw bediende niet. Dus trek je spijkerbroek aan.’
Hebben prinsessen echt bedienden? Mama wast Iza’s kleren omdat ze Iza’s mama is.
Iza heeft iets bedacht. Als ze prinses is met haar mooie jurk aan, doet ze net alsof ze een bediende heeft.
Ze lopen naar het weiland.
‘Mam, daar staan de paarden. Zie je ze? Die zwarte is Antari. Is hij niet mooi.’
Iza trekt aan mama’s arm.
‘Hoe heet jouw paard. Sabine?’ vraagt mama.
‘Paardenstaart.’
‘Ik zie het,’ zegt mama. ‘Hij heeft een mooie lange staart en lange manen.’
‘Daar is het hek wat hoger, daar kunnen we er onderdoor.’
‘Ik dacht het niet,’ zegt mama. ‘Er is vast een andere weg naar de paarden.’
Sabine wijst. ‘Daar zit Teun. Bij dat huisje.’
Teun zit op een bankje in de zon. Hij zwaait en wijst naar de zijkant van het weiland. Zo komen ze bij de stal van de paarden.
Iza en Sabine beginnen te rennen. Dominik rent ook mee.
‘Jij niet, Dommie, de paarden zijn veel te groot voor jou.’
‘Dominik blijft bij mij,’ zegt mama.
Mama en Teun gaan samen praten. Iza en Sabine roepen de paarden.
‘Paardenstaart, Antari, kom. We hebben wortels meegenomen.’
Ze steken hun hand met de wortel door het hek en kijk, Antari en Paardenstaart komen naar hen toe lopen. Een wortel lusten ze wel.
Teun staat achter hen.
‘Ik zal de meisjes eens laten zien wat een zadel is. Als je zelf wilt sturen, moet het paard ook een hoofdstel om.’
‘Mogen we rijden?’ vraagt Iza.
‘Echt?’ vraagt Sabine.
‘Zeker weten,’ antwoordt Teun. ‘Dat heb ik met jullie moeder afgesproken. Elke woensdag paardrijles. Jullie komen hier om twee uur en geen minuut later en dan ga ik jullie alles leren.’
Iza draait zich om.
‘Mam?’ vraagt ze. ‘Echt waar?’
Mama knikt. ‘Laat het maar eens zien, meiden, jullie bovenop die grote paarden.’
Maar voordat Iza naar Antari gaat, knuffelt ze mama helemaal plat.
EEN HEMELBED VOOR DE PRINSESSEN
Iza trekt haar prinsessenjurk aan. Daarna kamt ze haar haren en doet oma’s diadeem in. Ze loopt naar de badkamer en gaat op het krukje voor de spiegel staan. Ze draait rond en nog eens rond en nog eens rond. Ze ziet er uit als een echte prinses.
Prinses Sabine komt spelen. Maar wat spelen prinsessen? Ze loopt voorzichtig de trap af zodat ze niet op haar lange sleep trapt en vraagt aan papa:
‘Pap, wat spelen echte prinsessen?’
‘Oeps,’ zegt papa. ‘Even nadenken. Ik denk dat zij hetzelfde spelen als gewone meisjes. Maar misschien een beetje deftiger. Zal ik straks thee zetten zodat jullie uit oma’s mooie theeservies deftig thee kunnen drinken?’
Iza weet niet wat deftig is.
‘Deftig is als je alles heel erg netjes doet. Netjes loopt, niet rennen, zonder te knoeien eten en drinken, dus niet je mond vol proppen en altijd dankjewel en alsjeblieft zeggen.’
Dat kan Iza best.
Als de bel gaat, loopt ze deftig naar de voordeur. Sabine staat in het portiek met haar prinsessenkleren aan. Op haar hoofd heeft ze een prachtige kroon.
‘Van oma gekregen. Omdat ik een echte prinses ben. Ik mocht van oma in mijn mooie kleren over straat. Iedereen keek naar mij,’ zegt ze.
Dat wil Iza ook, in haar prinsessenjurk over straat. En zo’n mooie kroon wil ze ook wel.
‘We gaan straks deftig thee drinken,’ zegt Iza. ’ Prinsessen doen alles deftig.’
‘Ja, zo,’ roept Sabine en ze doet net alsof ze een kopje thee naar haar mond brengt met haar pink in de lucht.
‘Jij weet hoe het moet,’ zegt papa. ‘Doe het straks maar voor.’
Als ze heel deftig thee hebben gedronken, zitten ze samen op de rand van Iza’s bed.
‘Wat leer je allemaal op ballet?’ vraagt Sabine.
‘Heel mooi lopen en mooi huppelen en ronddraaien. Zo.’
Iza staat op en houdt haar armen in een boog boven haar hoofd. Zr draait rond zodat de jurk mooi om haar heen zwiert.
‘Moet dat zo, met je armen omhoog?’ vraat Sabine.
‘Het kan ook met je armen wijd. Maar je moet je handen ook mooi strekken. Alles bij ballet moet mooi.’
Iza doet het voor. Ze strekt haar ene been naar achteren, één arm naar voren en de andere naar achteren. Haar handen een beetje gebogen.
Sabine staat op en doet Iza na.
‘Poeh,’ zegt ze. ‘Dat is nog best moeilijk.’
Iza knikt. ‘Voor ballet moet je veel oefenen.’
‘Dat ga ik doen,’ zegt Sabine. ‘Elke dag.’
Als ze moe zijn van ballet oefenen, gaan ze weer op bed zitten.
‘Prinsessen wonen in een kasteel,’ zegt Sabine. ‘Maar wij hebben geen kasteel.’
Daar moet Iza over nadenken.
‘Onze papa’s en mama’s werken in de stad. In de stad zijn geen kastelen. We kunnen wel een prinsessen-bed voor onze verjaardag vragen.’
‘Dat doen we. Ik ben gauw jarig,’ roept Sabine. ‘Maar hoe ziet een prinsessen-bed eruit?’
‘Met fluweel er boven, als een soort dakje,’ denkt Iza. ‘Ik vraag het vanavond wel aan mama.’
‘Dat heet een hemelbed.’
Daar heeft Sabine een tekening van gezien.
‘Zo’n bed wil ik wel. Wat zal dat lekker slapen.’
‘Ik ga een hemelbed voor mijn verjaardag vragen,’ zegt Iza.
‘Ik ook,’ zegt Sabine. ‘Met fluweel en gouden strikken.’
‘Mooi,’ zucht Iza verlangend.
Waren ze maar vast jarig.
IZABEAU GAAT EEN KASTEEL ZOEKEN
‘Mam, papa, mag ik een hemelbed voor mijn verjaardag? Zodat ik nog meer prinses ben?’
Izabeau zit met mama en papa aan tafel. Ze eten sperziebonen en aardappelen en kip. Izabeau probeert deftig te eten.
‘Mijn sperziebonen vallen steeds van mijn vork. Zo kan ik niet deftig eten. Prinsessen eten geen sperziebonen, ze eten pannenkoeken en pizza en ijs.’
‘Prinsessen eten wel sperziebonen. Ze hoeven niet altijd deftig te eten,’ zegt mama.
Pappa zegt: ‘Ik zou wel een hemelbed voor je kunnen maken. Dan maakt mama de hemel.’
‘Nee!’ roept Iza. ‘Ik wil een echt hemelbed, uit de winkel voor prinsessen.’
‘Ik weet niet waar die winkel is,’ zegt papa. ‘Ik ken geen winkel die hemelbedden verkoopt.’
‘Dan moet je googelen’ weet Iza. ‘Daar staat het in.’
Maar papa schudt nee.
‘Ik maakt een mooi hemelbed voor je met een heerlijk zachte matras en fluwelen gordijnen.’
‘Nee!’ roept Iza nog eens.
Maar papa en mama zeggen niets meer.
’s Avonds ligt Iza in haar eigen gewone bed. Ze is boos. Ze is boos omdat ze een echte prinses is die niet in een kasteel woont. De vader van een echte prinses is de koning en koningen maken geen hemelbed voor hun prinses. Koningen kopen alles wat de prinses wil hebben.
Iza denkt aan Antari. Antari is niet van haar, hij is van Teun maar ze mag er wel op rijden. Als ze bij Antari is, wordt ze blij.
Ze wil graag weer blij worden.
‘Ik ga naar Antari,’ zegt ze hardop. Maar omdat ze niet wil dat mama en papa haar horen, zegt ze zachtjes tegen zichzelf:
‘Achter het huisje van Antari en Paardenstaart staat een groot huis met torentjes erop. Ik ga kijken of dat mijn kasteel kan worden. Dan kan ik Antari weltrusten zeggen en een kusje geven. En ik trek lekker mijn roze prinsessenjurk aan.’
Ze stapt uit bed en kleedt zich aan. Op haar prinsessenschoentjes kan ze niet ver lopen dus trekt ze haar schoolschoenen aan. Ze doet heel zacht haar kamerdeur open. In de gang is alles donker. Beneden ook. Mama en papa slapen al. Tree voor tree sluipt ze de trap af. Ze doet haar jas over haar jurk aan en zoekt haar huissleutel in de zakken. Gelukkig zit hij erin. Ze weet hoe ze de voordeur moet openmaken en ze hoopt dat ze hem zo zacht dicht kan doen dat papa en mama niets horen.
Nu staat ze op straat. Het is donker en er rijden bijna geen auto’s. Zou iedereen al slapen? Zouden Antari en Paardenstaart ook slapen? Ze loopt snel de straat uit. Bij de drukke weg knipperen alle verkeerslichten. Nu gaat het voetgangerslicht niet op groen. Mag ze dan wel oversteken? Ze kijkt naar links en ze kijkt naar rechts en ziet nergens een auto. Snel rent ze de weg over. Aan het begin van het park, staat Iza stil. Ze moet uitrusten en nadenken. Het is donker in het park. In haar straat waren de straatlantaarns aan maar in het park zijn geen lantaarns. Daar heeft Iza niet aan gedacht. Durft ze nu wel verder te lopen? Het ritselt een beetje bij de struiken. Zouden dat muisjes zijn? Of een eekhoorntje? Misschien zitten er grote dieren in het park, dieren die Iza nog nooit heeft gezien. Dieren die alleen ’s nachts tevoorschijn komen.
Iza zegt hardop: ‘Ik ben een stoere prinses, ik ga naar Antari en daarna ga ik mijn kasteel zoeken.’
Ze rent het pad af en om het weiland heen tot ze bij de stal is waar Antari woont.
‘Antari, ben je daar?’
Ze hoort niets. Staat Antari in een hoek van de wei waar het zo donker is dat ze hem niet kan zien? Antari is zwart, het donker is ook zwart.
Ze probeert de deur van de stal open te maken. Maar de staldeur zit op slot. Hoe moet ze nu Antari vinden?
‘Antari,’ roept ze nog harder. Ze hoopt dat ze geen enge dieren wakker maakt.
Plotseling hoort ze een geluid. Het geluid dat Antari maakt als hij denkt dat hij een suikerklontje krijgt. Teun zegt dat dat briesen heet. Ze draait zich om. Antari staat achter haar, groot en zwart. Hij doet zijn hoofd over het hek van het weiland en snuffelt aan Iza’s haar.
‘Ik ben zo blij dat je er bent,’ zegt ze. ‘Ik ben een beetje bang. Maar als jij hier blijft staan, loop ik naar het grote huis achter de stal. Dat huis heeft drie torentjes dus het is een kasteel. Ik ga kijken of ik daar kan wonen.’
Als ze het pad naar het kasteel oploopt, hoort ze iets. Ze hoort voetstappen. Ze ziet iets. Ze ziet licht. Dat licht schijnt in haar ogen zodat ze niet kan zien wie daar loopt.
‘Potverdrie, loopt daar zomaar een meisje in mijn tuin. Dat meisje heet Izabeau, geloof ik. Meisje, wat doe jij hier midden in de nacht. Je hoort in je bed en je hoort te slapen. Potverdrie, was dat schrikken.’ Het is Teun’s stem en het zijn Teun’s voetstappen.
STRAF
Teun brengt Iza naar huis. Iza wil hem de sleutel geven om de deur open te maken maar hij zegt:
‘Nee meisje, ik ga aanbellen om je papa en mama wakker maken. Ze moeten weten dat je weer veilig thuis bent.’
Maar mama en papa zijn al wakker. Ze staan met hun kleren aan achter de voordeur.
‘Waar gaan jullie heen?’ vraagt Iza.
‘Jou zoeken, stoute meid,’ zegt papa boos. ‘Je lag niet in bed en je zat niet op de WC en je was nergens in huis. Toen werden wij bang en wilden je gaan zoeken. Sabine’s mama komt op Dominik passen. Waar ben je potverdrie geweest?’
‘Bij Antari. En ik wilde mijn kasteel zien. Dat staat achter Antari’s stal.’
‘Dat is toch Teun’s huis?’
‘Ja, maar er zitten torentjes op dus misschien woont Teun in een kasteel,’ zegt Iza. ‘Dan kan ik bij hem wonen.’
‘Daar praten we morgen over,’ zegt papa. ‘Je gaat nu onmiddellijk slapen. Ik wil je niet meer horen of zien.’
Iza denkt dat papa en mama boos zijn. Zou ze straf krijgen?
De volgende morgen komt mama Iza’s slaapkamer binnen.
‘We zijn erg boos op je. Het is heel gevaarlijk wat je hebt gedaan, in het donker naar het park. Ik ga je vertellen wat papa en ik hebben besloten.’
‘Maar ik ken toch de weg?’ roept Iza.
‘Iza, het was laat en het was donker. Papa en ik zijn zo blij dat Teun je heeft gevonden. Als je straf voorbij is, mag je een keer bij Teun op bezoek om hem te bedanken dat hij je naar huis heeft gebracht. Maar voorlopig blijf je twee weken thuis. Geen balletles, geen Antari, geen Sabine.’
Mama’s stem klinkt echt boos.
‘Maar…,’ roept Iza.
‘Geen maar,’ zegt mama. ‘Ik wil je niet meer horen over prinsessen en prinsessenbedden en prinsessenpaarden en kastelen. Ga eerst maar eens een lieve Iza zijn in haar eigen huis met haar eigen papa en mama en broertje. De komende week kun je fijn met Dominik spelen.’
‘Stomme Dommie,’ fluistert Iza.
‘Dominik is niet stom, hij is kleiner dan jij. Je gaat maar eens lief voor hem zijn.’
Als mama naar beneden is, gaat Iza op de grond zitten. Ze is verdrietig. Het is niet fijn als mama boos is. Was het echt zo dom wat ze heeft gedaan?
Iza mag al drie dagen nergens heen. Niet naar Sabine en Sabine mag ook niet bij haar. Als het woensdag is, vraagt Iza aan mama:
‘Mag ik alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft naar Antari?’
Het mag niet.
Als het zaterdag is, vraagt Iza aan papa:
‘Mag ik alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft met Sabine naar Antari?’
Het mag nog steeds niet.
Iza speelt op haar kamer. Niet in de prinsessenjurk want die mag ze niet aan. Ze oefent ook geen ballet want daar mag ze niet heen. Eerst is ze boos op papa en mama en daarna is ze verdrietig. Als ze op de rand van haar bed naar haar prinsessenjurk kijkt, wordt ze boos op zichzelf. Ze was een domme Iza. In de pikdonkere nacht naar het park gaan, was heel gevaarlijk.
Iza ligt in bed. Ze droomt dat ze op Antari zit en door het bos galoppeert. Ineens wordt het bos donker, heel erg pikkedonker. Iza zit niet meer op Antari maar loopt over een smal paadje. Het ritselt en ruiselt en het krakt en gromt. Wat gromt daar? Wat rent daar? Wat sluipt daar langs Iza in het donkere bos?
‘Grrrrr,’ hoort Iza.
‘Ga weg!’ roept ze maar haar stem maakt geen geluid.
‘Ik wil niet,’ roept ze nog een keer.
‘Wat wil jij niet, meisje?’ gromt een griezelstem.
‘Jou!!’ gilt Iza.
‘Maar ik ben er niet, dom meisje,’ griezelt de gromstem en ineens wordt het licht.
‘Goedemorgen, Iza,’
Dat is papa’s stem.
‘Heb je lekker geslapen?’
Dat is niet de griezelstem. En ze is niet in het donkere bos maar in haar slaapkamer waar papa de gordijnen open doet.
‘Ik droomde. Heel, heel, heel erg eng.’
Iza kijkt om zich heen. Ze ziet geen griezelbeesten, alleen haar oude beer op de kast.
‘Waar droomde je over, Iza?’ vraagt papa.
‘Ik was op Antari en ik wilde naar mijn kasteel en toen was ik niet meer op Antari en ik was in het bos en toen werd het donker en toen was Antari weg en was er een griezelstem van een griezelbeest.’
‘Kom maar even op mijn schoot zitten,’ zegt papa. ‘Dat was echt een griezeldroom. Maar nu ben je veilig in je eigen kamer.’
‘Op jouw schoot,’ mompelt Iza tegen papa’s ochtendjas.
Na een paar minuten zegt ze: ‘Nu is de droom weg. Ik ga nooit meer in het donker naar het park.’
ANTARI IS WEG
Iza heeft haar oude spijkerbroek aangetrokken en zit voor het raam te wachten tot Sabine aanbelt. Kwam ze nou maar. Iza mag weer naar Antari. Het is woensdag-rijlesdag.
Als ze Sabine ziet aankomen, springt ze van de bank.
‘Ik ga. Daaagdoeiiiii.’
Dat roepen prinsessen niet maar ze is twee weken geen prinses geweest dus ze is vergeten hoe het moet.
‘Kun jij al galopperen, Sabine?’
Sabine heeft twee keer paardrijles gehad zonder dat Iza erbij was. Iza wil dat Sabine en zij samen galopperen leren.
‘Nee, dat durf ik nog niet,’ zegt Sabine. ‘In draf gaat Paardenstaart al zo hard, dat wil ik eerst goed kunnen.’
Ze zijn niet meer bang om de drukke weg over te steken. Ze wachten tot het voetgangerslicht groen is en dan steken ze over. Daarna rennen ze het pad af naar het weiland. Iza rent harder dan Sabine, ze wil zo graag naar Antari toe. Bij het weiland staat ze stil. Ze kijkt naar links en ze kijkt naar de overkant en ze kijkt naar rechts. Ze ziet Antari niet. Paardenstaart staat bij de stal, zijn lange staart zwaait heen en weer.
‘Hoi Paardenstaart,’ roept Sabine.
Paardenstaart draait zijn hoofd om. Hij kent Sabine’s stem.
‘Waar is Antari?’ vraagt Iza. Ze voelt pijn in haar buik. Dat zijn bang-kriebels. Antari zal toch niet weggelopen zijn?
‘Antari,’ roept ze. En nog harder: ‘Antari.’
Ze ziet nergens een zwart paard.
‘Kom,’ zegt Sabine. ‘We gaan gauw naar Teun, die zal wel weten waar Antari is.
‘Als hij maar niet weggelopen is,’ zegt Iza verdrietig. ‘Of heel erg ziek. Of misschien wel dood.’
‘Welnee, hij staat misschien in de stal.’
Daar had Iza niet aan gedacht. Snel rent ze om het weiland heen.
‘Teun, waar is Antari?’ roept ze. ‘Staat hij in de stal?’
Ze probeert de staldeur open te maken maar de deur zit op slot.
Teun komt aanlopen met één zadel over zijn arm. Geen twee.
‘Jullie moeten vandaag op Paardenstaart rijden. Eerst Sabine, dan kan Iza kijken wat ik haar heb geleerd. En dan mag Iza. Sabine, help je me Paardenstaart klaar te maken?’
Sabine kan het zadel nog niet op Paardenstaart zijn rug leggen, daar is hij te groot voor maar ze kan wel helpen met het hoofdstel. En dan loopt ze met Paardenstaart naar de bak. Teun heeft achter de stal hekken om een stuk weiland gezet en er zand op gegooid. Daar lopen de paarden fijn op.
‘Teun.’ Iza trekt aan Teun’s mouw. ‘Waar is Antari?’ Ze moet bijna huilen, zo bang is ze.
‘Alles is goed, hoor meid,’ zegt Teun. ‘Antari moest nieuwe schoenen dus hij is naar de hoefsmid.’
‘Paarden hebben geen schoenen.’ Iza gelooft er niets van.
‘Paarden hebben hoefijzers om goed te kunnen lopen. En soms moeten ze nieuwe hoefijzers hebben. Dat doet de hoefsmid.’
Hij bukt en tilt het linker voorbeen van Paardenstaart op. Hij wijst op de hoef.
‘Zien de dames het? Dit is een hoefijzer. Hij is van ijzer en zorgt ervoor dat de hoef van het paard niet kapot gaat. Dus toch een soort schoen.’
Iza zucht.
‘Is hij gauw weer hier?’
‘Morgen mag je komen kijken als het van je mama mag. Maar nu ga je kijken hoe Sabine rijdt.’
Sabine rijdt best goed. En als Paardenstaart in draf gaat, valt ze er niet af.
Dan mag Iza. Teun helpt haar opstappen want de stijgbeugels zitten nog te hoog.
‘Wat gek. Paardenstaart voelt heel anders dan Antari,’ zegt Iza.
‘Dat klopt, meisje. Elk paard is anders, loopt anders en voelt anders. Loop eerst rustig twee rondjes met hem en dan ga je in draf.’
‘Het gaat goed, Sabine.’ Iza is blij dat ze niet van Paardenstaart afvalt. ‘Hij loopt lekker.’
‘Hij loopt het lekkerst van de hele wereld.’
Maar dat is niet waar. Antari loopt het lekkerst.
HET KASTEEL
‘Dametjes, ik heb een verrassing voor jullie. Maar eerst moeten jullie de stal aanvegen en Paardenstaart eten geven. Dat hoort erbij als je een paardenmeisje bent.’
Iza en Sabine vegen snelsnelsnel de stal aan en geven Paardenstaart snelsnelsnel zijn hooi. Hoe eerder ze klaar zijn, hoe eerder ze weten wat de verrassing is.
‘Wat is de verrassing, Teun?’ vragen ze tegelijk.
‘Zijn de dametjes nieuwsgierig? Ik zeg niks. Lopen jullie maar met me mee.’
Aan de achterkant van de stal loopt een mooie laan.
‘Dit is de oprijlaan naar het kasteel,’ zegt Teun. ‘Eigenlijk is het een groot huis maar door de torentjes lijkt het op een kasteel.’
‘Het is een echt kasteel,’ roepen Iza en Sabine. ‘Mogen we het van binnen zien?’
‘Dat gaan we doen, prinsessen. We gaan theedrinken in de mooie kamer.’
Iza is blij maar ook niet.
‘We hebben onze prinsessenkleren niet aan. Dan is het niet echt.’
‘De prinsessen hebben paardgereden en dat doen ze niet in hun mooiste jurk.’
‘Dat is zo,’ knikt Sabine.
Samen met Teun lopen ze de trap op naar de voordeur. Iza en Sabine durven niets te zeggen. Het kasteel is zo groot en de hal is zo groot en de mooie kamer is zo groot.
‘Ik ben hier niet vaak,’ zegt Teun. ‘Ik eet liever in de keuken. Maar als ik echte prinsessen op bezoek heb, pak ik mijn mooiste theeservies.’
De theekopjes zijn zo mooi dat Iza en Sabine ze bijna niet durven te gebruiken. Iza steekt haar pink in de lucht en Sabine doet haar na.
‘Vooruit dametjes, neem een lekker kopje thee. Volgens mij heb ik nog heerlijke snoepjes in de keuken liggen.’
Teun loopt de grote kamer uit.
Iza fluistert: ‘Mooi hè, Sabine. Hier worden vast prinsessenfeesten gegeven.’
Sabine knikt. ‘Met prinsen en koningen en koninginnen. En een orkest voor de muziek. Dan gaan we op ons mooist dansen.’
Dat wil Iza wel. Misschien wil mama het aan Teun vragen.
‘Zou Teun een koning zijn?’ vraagt ze. ‘Hij woont hier toch?’
Teun komt met twee schaaltjes snoep binnen.
‘Nee nee, ik ben geen koning. Gelukkig niet. Eigenlijk ben ik een baron maar dat vind ik flauwekul. Ik ben gewoon Teun die in een groot huis woont. Jullie moeten vaak komen spelen, dan ben ik niet zo alleen.’
Waarom zou Teun alleen zijn? Sabine durft het niet te vragen. Ze vindt het best zielig.
‘Zullen we vaak bij Teun gaan spelen?’ vraagt Sabine.
‘In onze prinsessenjurk. Die nemen we dan in een tasje mee. Dat zal mama wel goed vinden. Teun, mogen we bij jou prinsesje komen spelen?’
‘Wat van jullie mama’s mag, mag van mij ook, prinsesjes.’
PRINSESSENFEEST
De zon schijnt in Iza’s kamer. De zon weet dat het vandaag een feestdag is. Prinsessen-feestdag.
Sabine is jarig. Ze wil een prinsessenfeestje geven. In het kasteel van Teun.
‘Ik wil een prinsessen-taart in het kasteel. En muziek om op te dansen,’ zegt Sabine. ‘Ik heb geoefend met dansen en ik kan het heel goed. Alle meisjes moeten prinsessenkleren aan.’
Iza zegt: ‘Ik wil ook jarig zijn. Dan heb ik ook een feestje.’
Sabine’s mama zegt: ‘Waarom vieren jullie het niet samen? Jij bent toch ook gauw jarig, Iza?’
Dat is zo. Sabine is drie weken ouder dan Iza. Dus ze ze zijn bijna even oud.
De mama’s en papa’s gaan bij Teun praten. Vindt Teun het goed om een prinsessenfeest te geven in zijn kasteel?
Teun zegt: ‘Hoe meer kinderen, hoe leuker. We maken er een groot feest van.’
Vandaag is het zover. De papa’s zijn naar Teun’s huis om de grote zaal te versieren. De mama’s bakken heerlijke taarten.
Iza zit op haar bed en denkt na. Ze wil graag een lieve prins. Op een wit paard. Om samen paard te rijden. Om mee te dansen. Maar er komen geen prinsen op hun feestje. De jongens uit de klas wilden niet komen. Ze vonden prinses en prins spelen kinderachtig.
Ze zijn zelf hartstikke kinderachtig.
‘Iza, ga je verkleden.’ Mama roept onder aan de trap. ‘We gaan over een half uur weg.’
Iza trekt snel haar gewone kleren uit en haar prinsessenjurk aan. Voordat ze oma’s diadeem opzet, kamt ze haar haren honderd keer. Dat doen prinsessen. Ze doet haar gouden schoentjes aan en gaat voor de spiegel staan. Ze is een prachtige prinses.
‘Iza, kom je? Teun heeft een verrassing voor je.’
Een verrassing? Dat wil Iza zien. Ze rent naar beneden en vraagt:
‘Wat dan, waar dan, hoe dan?’
‘Ga maar naar buiten, dan zal je het zien.’
In de straat staat een koets. Teun zit op de bok en voor de koets staan Antari en Paardenstaart.
‘Antari,’ roept Iza. Antari zwaait met zijn staart. Hij is blij om Iza te zien.
‘Kijk eens in de koets, prinsesje Izabeau.’
Teun wijst met de zweep naar achteren. Potverdrie, in de koets zitten Sabine en Karola en Marije en Sofie en Bianca. Allemaal in prinsessenkleren.
‘Kom jij maar naast me zitten, prinsesje Izabeau, dan gaan we naar de feestzaal. Hopla paardjes.’
Iza klimt naast Teun op het bankje. Buurvrouw Marijke zwaait. Overbuurvrouw Ina zwaait. Buurman Henk roept:
‘Wat zie ik daar. Een koets met allemaal prinsesjes. Droom ik? Is dit echt?’
‘We zijn echt, buurman Henk, we hebben een feest in het kasteel,’ roept Iza snel voordat de paarden gaan lopen.
Daar gaan ze. Omdat er auto’s en fietsers in de straat zijn, mogen de paarden niet hard lopen. Maar in het park roept Teun: ‘Hopla, nu even de vaart er in.’
Antari en Paardenstaart gaan in draf. Teun zegt tegen Iza:
‘Hou jij de teugels maar vast, Izabeau.’
‘Dat durf ik niet,’ roept Iza.
‘Dat durf je best. De paardjes weten de weg dus je hoeft niet te sturen.’
Antari en Paardenstaart draven om de stal heen de oprijlaan naar Teun’s huis op. Ze gaan heel hard.
‘Hoe moet ik stoppen, Teun?’ vraagt Iza. Ze is een bang dat de paarden nog harder gaan draven.
‘Ze stoppen voor de deur. Let maar op.’
De paardjes gaan langzamer lopen en bij de trap naar de voordeur staan ze stil.
‘Allemaal uitstappen. Het feest kan beginnen,’ roept Teun.
Vijf prinsesjes springen uit de koets.
‘Wauw, dat was gaaf,’ zegt Karola.
‘Ik was helemaal niet bang toen we zo hard gingen,’ zegt Marije.
‘Ik wel,’ fluistert Sofie.
Iza zegt: ‘Ik ook. Maar de paardjes wisten de weg.’
Als Teun de deuren van de feestzaal open doet, roepen ze allemaal:
‘Ooooooohhh.’
Er zijn slingers en ballonnen en boven hun hoofd hangt een prachtige lamp met allemaal schitterdiamantjes. Het is een echte prinsessen-feestzaal.
De mama van Iza komt binnen met de grootste taart die Iza ooit heeft gezien. De taart is roze en geel en er zitten roosjes en aardbeien op.
‘Een prinsessentaart,’ roepen de meisjes. ‘Mag ik een stuk met roosjes?’
‘Jullie krijgen allemaal een stuk,’ zegt mama. ‘Op Teun’s mooie servies. Wel voorzichtig doen!’
Als de taart op is, zet de papa van Sabine muziek aan.
‘Tijd om te dansen, prinsesjes.’
En de prinsesjes dansen en dansen en dansen en dansen. Tot ze zo moe zijn dat ze moeten uitrusten. En limonade drinken. En taart eten. En nog meer taart eten.
Het is een echt prinsessen-verjaardagsfeest!