ONTMOETING OP HET VERLATEN STRAND

 

  Voorzichtig steek ik een teen in het grote water. De zee schrikt en doet een aanval op mijn voet, niet met donderend geraas maar met een zachte vloeiende beweging. Op mijn armen verschijnt kippenvel.

  Ik laat mijn andere voet geen houvast zoeken en voel hoe hij wegzakt in het zand dat zacht is gemaakt door de beweging van de golven.

  Ik draai me om en zie dat de zee de afdruk van mijn voeten heeft gewist. Dat is goed. Geen voetstap, geen vraag die wordt gesteld: Wie zou hier gelopen hebben? Geen mens die zijn passen naar de mijne voegt. Alleen ik ben er en de wind die mijn haren optilt in een laatste poging tot vreugde.

  ‘Koud, nietwaar?’

  Ik heb de vrouw niet horen aankomen. Als ik achterom kijk, zie ik geen voetstappen in mijn richting wijzen. Ze staat ineens naast me en brengt het water in beroering. Ik verlies mijn evenwicht zodat ik een stap opzij moet doen om niet te vallen en nu is de stilzwijgende overeenkomst tussen mij en het water verbroken. Ik wil dat ze doorloopt of teruggaat naar waar ze vandaan is gekomen.

  Ze lacht.

  ‘Toch is het een mooie avond. Is de wind niet heerlijk?’

  Nu voel ik de wind langs mijn armen strijken als de zachte ademtocht van een geliefde. Ga weg vrouw, ik wil geen streling voelen omdat jij hem voelt. Ik wil niet zichtbaar worden in je ogen, ik wil geen ontvanger zijn van je stem.

  De vreemde vrouw bukt zich en stroopt haar broekspijpen op.

  ‘Eens kijken hoever ik kom.’

  Ze loopt de zee in. Bij elke golf gaat ze op haar tenen staan zodat haar kuiten zich spannen. Als een onverwachte beweging van de zee haar broekspijp raakt, lacht ze.

  ‘Kom ook. Het is lekker.’

  Mijn benen doen een stap en ik moet mee. Er nadert een golf en vanzelf maak ik een huppelsprong om niet nat te worden. Samen staan we tot onze knieën in het water. Waar de golven breken licht de zee op. Achter ons ligt het strand er verlaten bij.

  De vrouw kijkt me vragend aan.

  ‘Doe je dit vaak? 's Avonds naar zee?’

  Wat ik met de zee heb afgesproken, kan ik maar één keer opbrengen. Alleen als het donker is. Overdag is het leven te licht en zijn de mensen te vrolijk, overdag kan ik niet loslaten wat ik wil loslaten. Dan ben ik iemand met een lichaam dat voelt en ogen die zien en oren die horen. Overdag laat de wereld mij niet los.

  ‘Ik wel. Ik breng mijn gedachten hier naar toe. Ik stel me voor dat er op een andere kust een vrouw staat die ze opvangt en koestert. Misschien heeft de vrouw er nog iets aan, het zijn gedachten die mij iets duidelijk hebben gemaakt maar nu niet meer nodig zijn.’

  Ze bukt en schept met haar handen het water op. Het druppelt tussen haar vingers terug naar waar het hoort.

  ‘Als mijn gedachten zijn vertrokken, speel ik met de golven. Ze maken me vrolijk en rustig door de wetenschap dat ze er altijd zijn. Heb jij dat niet?’

  ‘Jawel. Vroeger.’

  Nu wil niemand mijn gedachten hebben, het zijn er teveel en ze zijn te zwaar om opgeraapt te worden.

  ‘Zullen we eens gek doen? Gaan zwemmen? Naakt? Ik heb een handdoek in mijn rugzak, die heb ik altijd bij me.’

  Ze loopt terug naar het strand en trekt haar spijkerbroek uit. Als ze haar trui over haar hoofd uittrekt, zie ik dat ze geen B.H. draagt. Ze gooit haar kleren op een hoop en rent gillend de zee in.

  ‘Koud...  koud...  koud.’

  Met opgetrokken knieën ploetert ze door de branding, haar rug en billen steken wit af tegen de donkere nachtlucht.

   ‘Kom nou, het is leuk. We moeten over de zandbank, daar is het diep.’

   Ik waad naar de kant en leg mijn jas op de rugzak. Langzaam trek ik ook mijn broek en trui uit en loop naar haar toe. Ik probeer het water niet te beroeren, ik heb de wereld al genoeg belast met mijn aanwezigheid.

  De vreemde vrouw wenkt. Ik waad langzaam richting horizon tot het water aan mijn navel komt. De wind strijkt bemoedigend langs mijn wang.

  Ze pakt mijn hand maar ik trek hem terug. Raak me niet aan want dan weet ik weer dat ik besta. Dat wil ik vergeten, snap je dat niet? Jouw hand verwarmt de mijne en jouw ogen maken de mijne vrolijk en je lach doet mijn mondhoeken krullen. Je maakt een mens van me met lippen die willen praten en een hart dat wil liefhebben. Hou daarmee op.

  ‘Kom. Verderop is het diep, daar kun je drijven.’

  Ze loopt verder de zee in en laat zich achterover vallen. Ze drijft roerloos met haar armen uitgespreid. Ik blijf staan.

  Met gesloten ogen zegt ze:

  ‘Geef je over, het is oké. Je wordt gewichtloos, willoos.’

  Ik laat me optillen. In plaats van weg te zakken naar de bodem word ik licht. De zee ondersteunt me en ik voel me als een baby in moeders armen. Bleek zweven onze buiken door het water, onze tenen begroeten de sterren.

  ‘Wauw.’

  Mijn stem klinkt opgetogen en de maan wordt wakker en kijkt om de hoek van een wolk.

  Plotseling steekt de vrouw haar hand uit en duwt mijn hoofd onder water. Ik zie nog net hoe de maan van schrik verdwijnt voordat mijn neus en mond vollopen. Mijn oren horen het gegrom van donkere diepten en ik slik en stik. Zal ik gaan? Ik worstel. Zij houdt vast. Zal ik gaan? Ik maak me slap, mijn benen maken een zwemslag en daarna laat ik me door het water naar de oppervlakte leiden. Twee meter verderop kom ik boven.

  ‘Trut. Ben je helemaal gek geworden.’

  De vrouw staat naar me te kijken, haar borsten deinen mee in de werveling die ik heb veroorzaakt. Ze lacht.

  ‘Was dat nu zo erg? Heb je het niet gemerkt? Ook als je kopje-onder gaat, kom je weer boven. Als je maar meegeeft. Snap je het nu?’

  Ze pakt mijn hand en kust hem.

  ‘Kom, ik trakteer op chocolademelk. Strandtent 17 is nog open.’

  Ze trekt me mee naar het strand.

  ‘Hier, de handdoek.’

  Ze begint mij stevig af te drogen.

  ‘Jij ook. Je vat kou.’

  Ik ben bezorgd om haar.

  ‘Loopt wel los. Zo. Is altijd moeilijk, een spijkerbroek over je vochtige billen trekken.’

  Ze springt op en neer om de broek omhoog te krijgen. Ik schiet in de lach en een ster knipoogt mee. We pakken onze rugzak en lopen richting duinen. Twee paar voetstappen volgen ons. De zee kan ze niet bereiken, we hebben ze stevig neergezet.

  In de strandtent loopt ze naar de bar en bestelt twee chocolademelk. Ik ga bij het raam zitten en staar naar de zee. Hij glimlacht, golf na golf.

  Als de vrouw terugkomt, vraag ik:

  ‘Hoe heet je? Wie ben je?’

  ‘Weet je dat niet? Echt niet? Ik hou jouw humor vast als je het niet meer ziet zitten. Ik ondersteun je in je verdriet. Door mij weet je dat het gaat zoals het gaat. Dat alles in jou aanwezig is. Ik ben jouw kracht. Ik ben jouw liefde. Ik ben jou.’