
DE GEUR VAN AFTERSHAVE
Jan-Jaap en opa Bol: twee personages waar ik van ben gaan houden. Jan-Jaap een puber met een skatebroek aan, opa Bol de oude wijze man die iedere jongen wel in zijn leven zou willen hebben.
JAN-JAAP
Djeezis man. Kun je niet ergens anders gaan hoesten?
Ik veeg denkbeeldige klodders spuug uit mijn nek. Achter me staat de man nog steeds te proesten. Het klinkt alsof zijn laatste ogenblik is aangebroken.
Ik sta in de rij bij de supermarkt en verwens het moment dat ik trek kreeg in een blikje cola. Heb ik natuurlijk weer, voor mij zeikwijven met karren vol onzin en achter me een ouwe vent die zo te horen aan zijn einde toe is.
Ik draai me voorzichtig om, bang om het door ongetwijfeld teveel roken opgebouwde slijm in mijn gezicht gehoest te krijgen. De man leunt voorover op zijn karretje en snakt naar adem. Hij is kleiner dan ik, wat niet zo moeilijk is want ik ben één meter vijfennegentig. Mijn negentienjarige ogen schatten hem minstens honderd maar mijn verstand trekt er twintig jaar vanaf. Bleke armen steken uit de korte mouwen van een geruit overhemd. Ik kan de aderen op de binnenkant van zijn armen zien. Dat stelt me gerust. Er zit nog leven in die ouwe knakker. Ik dacht echt even dat hij voor lijk ging spelen.
Djeezis man, niet waar ik bij ben.
‘Wilt U misschien voor mij?’
Ik ben netjes opgevoed.
De man kijkt naar me op. Ik zie zijn glimmende schedel waarop een paar plukjes haar al weken geen kam hebben gezien. Onwillekeurig raak ik mijn eigen haar aan.
‘Potverdorie, dat was me wat. Ik dacht even dat ik erin bleef, jongen.’
Zijn stem klinkt zwak. Ik buig me voorover om hem te kunnen verstaan en zie dat hij een blauw en een groen oog heeft. Het blauwe oog kijkt mij vriendelijk aan, het groene oog blikt ontzet in de rondte. Vlak boven de boord van zijn overhemd zit een sneetje van het scheren en de huid van zijn hals zit vol ouderdomsvlekken. Vaag ruik ik de geur van aftershave.
Een mannengeur.
‘Jongen, dat is aardig van je. Dat ik voor mag. Dat maak je niet vaak mee, heden ten dage.’
Nu moet die ouwe niet gaan denken dat ik aardig ben. Het leek me gewoon prettiger dat hij dat dikke wijf voor mij in haar nek zou kunnen hoesten.
‘Jongen, heb jij alleen dat blikje cola? Dan ben je zo klaar. Laat mij maar even bijkomen. Tjonge, kijk nou. Jij bent een lang end, mijn jong. Die ouders kunnen er wat van, heden ten dage.’
Ouders. Ik weet dat er twee nodig waren om mij te maken maar nu is er nog maar één. De andere nam de benen.
‘Mager ben je wel. Geeft je moeder je niet te eten? Vertel me eens, hoe blijft die broek nou aan jouw kont hangen?’
Het blauwe oog lacht. Het groene kijkt naar mijn skatebroek.
Onwillekeurig hijs ik hem op. De broek op mijn billen laten hangen vergt enige ervaring want heupen heb ik niet. De man ook niet. Volgens mij heeft hij ook geen billen. Ergens onderweg in zijn leven moet hij die zijn kwijtgeraakt. Zijn donkerbruine broek wordt door twee bretels omhoog gehouden. Bijna tot aan zijn borst. Djeezis man, het lijkt of zijn benen aan zijn hoofd vastzitten. Hebben alle oude mannen dat? Ik ben niet goed met mannen, ik ken geen oude opa's. De mijne waren al hemelen toen ik werd geboren en mijn vader schrok blijkbaar zo van mijn geestdriftig gekrijs dat hij ergens anders zijn heil ging zoeken.
Ik ben altijd goed geweest met vrouwen. Moeders en oma's liepen met me weg. Nu niet meer, maar dat hoort zo als je negentien bent. Dan kun je er niets aan doen als er ineens: ‘Zeikwijf’ uit je mond valt als je moeder roept dat je op moet staan.
De man en ik schuifelen naar voren. De vrouw voor mij heeft de hele band nodig voor de ongein uit haar wagentje zodat ik mijn blikje cola onder mijn arm blijf klemmen. De oude man leunt nog steeds op zijn karretje en ik zie dat er bijna niets in ligt. Een pakje boter, drie blikken soep en een halfje brood. Een wandelstok. Heb je daar een hele kar voor nodig?
Het groene oog ziet mij kijken. Het blauwe oog blikt olijk naar mij op.
‘Ach jong, je snapt toch wel waarvoor ik die kar heb. Kan ik effe leunen. Als je niet sterk bent, moet je slim zijn.’
Hij begint weer te hoesten. Eerst binnensmonds maar dan hardop alsof er in zijn borstkas een monster zit dat naar buiten wil. Onwillekeurig deins ik achteruit om een eventuele hoosbui te vermijden.
‘Meneer, gaat het?’ vraagt mijn stem. Dat opvoeden gaat toch in je zitten.
‘Jong, maak je geen zorgen. Krakende wagens lopen het langst. Je bent aan de beurt, knul.’
Speels duwt hij met zijn wagentje tegen mijn kont en verschrikt grijp ik mijn broek om hem tegen afzakken te behoeden. Zijn blauwe oog lacht.
We staan buiten. De hitte valt op ons, dubbel zo hevig na de kunstmatige koelte in de winkel. Het lijkt of de oude man krimpt, zich klein maakt tegen het geweld van de zon. Ik heb staan aarzelen bij de kassa, één of andere aardige ik in mijzelf wilde weten of het goed met hem ging. Of hij wel heelhuids thuis kon komen. Iets in mij wilde nog even aan hem ruiken, zijn oudenmannenstem horen praten.
Djeezis, nou niet sentimenteel worden!
‘Tjonge jonge, het kan aardig heet worden, heden ten dage. Daar heb jij natuurlijk geen last van, jong. Als we nu eens....?’
Mijn mobiel gaat. Ik reik naar de zak van mijn broek die ergens op mijn knie hangt en kijk wie het is. Een grietje, Clarisse. Ik druk haar weg. Niet nu, meid.
Mijn mobiel voelt zwaar in mijn hand. Zwaar van de sms’jes die ik niet wil lezen maar wel gelezen heb, wil wegdoen maar niet weg gedaan heb, die ik vlak voor het slapengaan knarsetandend open om dat ene woordje te lezen dat ik niet wil lezen maar al zolang wil zeggen: ‘Papa’. Ik slaap met dat woordje onder mijn hoofdkussen en droom in de meest donkere uren van de nacht mannenarmen, mannenstemmen en de geur van aftershave. 's Ochtends geef ik mezelf een klap tegen mijn kop en zeg hardop:
‘Djeezis man, doe effe normaal.’
De man zegt:
‘Ga je even mee naar mijn huis, jong? Een kopje thee drinken? Je doet me aan mijn kleinzoon denken. Wil je dat doen voor een oude man?’
Het groene oog vraagt angstig: ‘Ja?’
Een kopje thee. Ik dronk het laatst thee toen ik vier was of zo.
Het blauwe oog van de oude man blijft mij vragend aankijken.
Ach, waarom niet? Nu ik Clarisse heb laten merken dat ik haar niet wil spreken, zal zij minstens een dag blijven mokken en heb ik niets om handen.
‘Hoe heet je, jong? Hebben je ouders je een gezonde Hollandse naam gegeven?’
Jazeker. Twee zelfs.
‘Jan-Jaap.’
Ik kan er ook niets aan doen. Jan-Jaap met een streepje.
Mijn vader heet Jan en toen heeft mijn moeder er Jaap achter geplakt. Volgens mij wilde ze later 'Jan' er het liefst weer afhalen want dat vond ze een naam van niets. Maar daar heb ik een stokje voor gestoken. Je heet zoals je heet, toch?
‘Mooi zo, ik heet Bol. Noem mij maar opa Bol, jong. Ik woon hier om de hoek. Geef je opa Bol een arm? Dat loopt even wat zekerder.’
2
Opa Bol schuifelt, zijn stok in zijn rechterhand en zijn netje met boodschappen in zijn linker, naar de hoek van de straat. No way dat ik hem een arm geef. Ik zou hem onder zijn oksel optillen. Ik leg voorzichtig een hand onder zijn elleboog en voel dat hij op mij leunt. Wat is hij mager. Zijn huid hangt los en ik voel zijn ribbenkast tegen mijn onderarm. Weer ruik ik het vreemde mengsel van iets geparfumeerds en zweet. Djeezus man, de ouwe loopt op pantoffels. Dat zie ik nu pas. Ik kijk naar mijn kisten maat vijfenveertig en probeer mijn snelheid aan te passen. Een schildpad loopt nog harder. Zijn hoofd komt net aan mijn schouder en ik moet me bedwingen om niet zijn miezerige haartjes aan te raken. Ik neem een slokje cola.
‘We zijn er bijna, jong. Nog eventjes dat hoekje om en dan zal opa Bol een lekker kopje thee zetten. Ja daar, zie je dat voortuintje? Lief hè? Houdt buurvrouw het niet goed bij? Opa woont boven. Even mijn sleutels opvissen.’
Ik zie dat hij zijn sleutelbos aan een koord om zijn hals heeft hangen.
‘Handig toch? Zo raak ik ze nooit kwijt. Wie niet sterk is, moet slim zijn, zei mijn moeder vroeger al. Zo is het. Zo... deurtje open... dag huis. Ja jong, ik zeg mijn huis gedag. Nou moet je niet denken dat opa Bol ze ziet vliegen. Opa Bol weet heus wel dat het huis niets terugzegt, maar zo hoor ik mijn eigen stem nog eens.’
Zijn gegrinnik gaat over in hoesten. Hij buigt zich voorover en steunt met zijn handen op de vierde tree van de trap. Zijn stok valt voor mijn voeten. Ik hoor het in zijn borstkas piepen als hij naar adem hapt.
Heb ik dat? Sta ik hier met een oud lijk dat elk moment het loodje kan leggen? Ik trek voorzichtig het netje met boodschappen uit zijn hand en klop onhandig op zijn rug. Vel over been. Het lijkt de klankkast van mijn gitaar wel.
‘Zo jong, dat hebben we ook weer gehad. Dank je wel voor je goede zorgen. Nu de trap op. Daar neem ik even de tijd voor, dus ga jij maar voor. Ga maar, niet zo verlegen. Het is maar een gewoon huis, het bijt niet.’
De oude man stapt opzij en laat mij voor gaan. Ik hijs mijn broek op en probeer met mijn grote kisten zachtjes naar boven te lopen. De versleten traploper dempt mijn voetstappen. Mijn moeder zou verbaasd zijn dat ik zo weinig geluid maak. Zij denkt dat ik me alleen als de welbekende kamerolifant kan bewegen. Boven draai ik me om en zie hoe opa één voet op een tree zet en dan de andere bijtrekt. Zijn handen krampen zich om de trapleuning als hij zich een trede hoger hijst.
Zo is hij morgen nog niet boven.
‘Kalm aan, dan breekt het lijntje niet,’ hoor ik hem mompelen. Hij kijkt omhoog en zijn blauwe oog knipoogt.
Ik doe een stap achteruit en breek bijna mijn nek over een stapel boeken. Ze staan tot aan mijn middel opgestapeld. Langs de muren van de overloop leunen ze in een wankel evenwicht tegen elkaar aan. Zoveel boeken heb ik nog nooit bij elkaar gezien. Door de open deur zie ik dat de huiskamer eveneens vol staat. Langs de wanden staan dikke en dunne boeken schots en scheef in de boekenkasten. Lang geleden moeten de kasten niet meer voldoende ruimte hebben geboden, zodat opa is gaan stapelen langs alles wat maar steun bood.
‘Wat vind je er van? Had je niet gedacht, hè? Opa Bol is niet op zijn achterhoofd gevallen. Om de dooie dood niet, mijn jongen.’
De ouwe moet gezien hebben hoe verbaasd ik keek, want hij kijkt trots om zich heen.
‘Mijn hobby, jongen. Lezen. Al mijn hele volwassen leven. Kom, loop maar door naar de huiskamer. Opa gaat water opzetten.’
Ik loop de kamer in waar opa keurig een gangetje heeft vrijgehouden naar de zithoek waar twee stoelen naast elkaar staan. Ik hoor opa achter me de kamer in schuifelen. Het verbaast me dat hij niets omflikkert.
‘Goed gedaan, hè joch? Precies genoeg ruimte om te zitten. Dat komt door mijn dochter. Die zei: ‘Pa, ik vind het best al die boeken, maar U moet kunnen zitten en de eettafel moet vrij blijven om te eten. In de slaapkamer moet ik onder Uw bed kunnen om te zuigen. Verder gaat u uw gang maar.’
Is ze niet een wijze meid, mijn dochter? Ze komt me elke week helpen. Mijn zoon is ook een goeie jongen. Nee knul, ik heb niets te klagen heden ten dage. Mijn vrouw was een bovenste beste en mijn kinderen zijn goed terecht gekomen. Wat wil een ouwe man nog meer? Er gaat niets boven een fijn gezin, knul. Neem dat maar van opa Bol aan.’
Een fijn gezin. Geen idee wat dat is. Ik heb een moeder die met hard werken de kost verdient en zich suf kankert op mannen. Voor het gemak vergeet ze dat ik ook een man ben. Aan het worden ben. Toch is mijn moeder geen slecht wijf, maar om nou te zeggen dat we een goed gezin vormen. Bestaat dat nog? Een goed gezin? Heden ten dage?
‘Ga maar zitten jong en neem je gemak. Ik ga een potje thee zetten en dan praten we wat.’
Opa Bol geeft me een duwtje richting stoel en ik plof neer. Opa schuifelt op zijn gemak naar de keuken waar ik hem hoor scharrelen. Ik kijk nog eens rond. Boeken en nog eens boeken. Kranten. Stapels tijdschriften. Doet de man wel eens wat anders dan lezen?
Ik zie dat op het dressoir een klein plekje is vrijgehouden. Daar heeft hij een paar foto's neergezet. Ik sta op om ze te bestuderen. De grootste is een krantenfoto van opa Bol samen met een kleine vrouw met grijs haar. Als inzet een trouwfoto van een stel uit de Middeleeuwen. Dat zal opa Bol wel zijn toen hij trouwde. ‘Het gouden stel’ staat onder de foto's geschreven.
Djeezus man, vijftig jaar getrouwd! Hoe houdt een mens dat vol, vijftig jaar tegen dezelfde tronie aankijken? Hebben die kinderen altijd dezelfde ouders gehad. Dezelfde ma en dezelfde pa. Dat kun je je toch niet voorstellen? Ik niet, man. Voor mij is papa een woord op mijn mobiel.
3
‘Thee,’ roept opa opgewekt terwijl ik zit te broeden op dat gezellige gezinnetje. Er is één gedachte dat te stom is voor woorden en die ik never nooit met mijn vrienden zal delen. Ik laat me niet voor mietje uitmaken. Maar de gedachte lijkt zich in het volle huisje van opa Bol wonderwel thuis te voelen.
‘Suiker? Jan-Jaap, jochie, waar zit je over te prakkiseren?’
Opa zet een kopje thee op een stapel boeken. Een lief kopje met rozen. Het enige waar ik op dit moment aan kan denken, is dat ik mijn pink in de lucht moet steken als ik drink. Afgekeken van mijn oma.
Buiten adem laat de ouwe zich in zijn stoel zakken. Ik bereid me voor op de volgende hoestbui want ik zie dat hij iets wil zeggen maar nog niet genoeg lucht heeft. Hoe zou dat voelen, dat benauwde?
Opa Bol, doe maar kalm aan, probeer ik met mijn ogen te zeggen. Hoe ik ook mijn best doe, de woorden willen niet hardop uit mijn mond vallen.
‘Ja, is goed jongen, ik neem eerst een slokje thee,’ zegt hij alsof hij mij verstaan heeft. Hij duwt met zijn linkerhand het schoteltje omhoog terwijl zijn andere hand het kopje vasthoudt. Zo lijkt het net alsof hij iets zwaars optilt. Hij neemt een slok en slaakt een tevreden zucht. Operatie geslaagd. Hij lacht.
‘Niet geknoeid, hè jong?’
De man kan gedachten lezen. Heb ik dat? Ben ik bijeen maffe helderziende beland? Straks hoort die ouwe de woorden die ik in het verste hoekje van mijn hoofd heb verstopt. Nog even en dan ligt mijn ziel en zaligheid op tafel. Leest hij dat ik dat ik dat ook wel zou willen, een gezin. Dat ik dagdroom van kindjes en een vrouw die minstens vijftig jaar bij me blijft. Dat kunnen we niet hebben, dat iemand die gedachten leest. Ik weet namelijk helemaal niet hoe dat moet.
‘Jawel. Dat weet je wel.’
Wat nou, opa? Wat weet ik wel?
‘Hoe je moet liefhebben, mijn jongen.’
Djeezus man, doe normaal. We zijn toch niet samen in één van mijn maffe dromen beland? Ik heb er één waar een vader en een opa in voorkomen. De vader ruikt naar aftershave en de opa naar pijptabak. Ik ga die ouwe echt niet aan zijn neus hangen dat ik na zo'n droom huilend wakker word. Van verlangen. Sentimentele bullshit.
Woest sta ik op om opa van repliek te dienen. Normaal praat ik met grote armgebaren om de juiste intonatie aan mijn woorden te geven. Maar hier verstommen mijn gebaren uit angst dat de stapels boeken omdonderen. Verdomme ouwe, ik kan hier niet mijn eigen taal spreken. Kijk me niet zo aan.
‘Jan-Jaap jochie, ga nou even zitten. Het is goed. Neem een slokje thee en maak je niet druk. Het gaat zoals het gaat. Neem mij nou, jongen. Ik zit hier in mijn moederziele alleentje op mijn einde te wachten. Kijk maar niet zo verbaasd, ik weet donders goed dat ik niet zoveel tijd meer heb. Maar het is goed. Ik heb mijn leven geleefd, mijn vrouw en kinderen liefgehad, de wereld tot me laten komen door mijn boeken. Ik ben een gelukkig man. Jij gaat het allemaal nog meemaken. Je weet het nog niet, maar ik wel. Is het niet prachtig hoe we hier samen zitten?’
Hij kijkt me vrolijk aan en ik verdrink in zijn wonderlijke ogen. Djeezus man, dat is raar. Ik kan mijn kop niet boven water houden. Onder water spreken we dezelfde taal, een taal waarvoor ik nog geen woorden heb, een taal die hem jong maakt en mij oud. Hij praat over vaders en moeders en vertrouwen en liefde. Mijn oren lopen over van oude waarheden en mijn mond vraagt en vraagt. Hij zegt dat het nooit te laat is.
Donder op ouwe, ik ben nog niet zover. Het staat verdomme niet in mijn agenda, dat ik vandaag volwassen moet worden. Dit heb ik ten ene male niet met mezelf afgesproken.
Mijn rechterhand grijpt de leuning van mijn stoel, mijn linker tast naar mijn mobiel. Ik ging een blikje cola halen.
4
Djeezus man. Dit verzin je niet. Bel ik aan bij opa Bol, doet er een vrouw open. Zeker weten niet zijn dochter. Oud. Nog ouder dan mijn moeder. De vrouw buigt zich voorover om te zien wie er onder aan de trap staat. Alles hangt. Haar onderkin. Haar boezem.
‘Kom boven, jochie. Jij bent zeker Jan-Jaap? Buurman Bol heeft me alles over je verteld.’
Mij heeft hij niets verteld. Niet over deze vrouw. Terwijl we toch veel gepraat hebben. Over school en mijn moeder. Over zijn overleden vrouw en de liefde. Over mijn vader.
Ik was naar de ouwe toe gefietst om te vragen of ik wat boodschappen kon doen. Dat hij niet steeds de trap op hoeft want dat is niets gedaan met zijn benauwdheid.
Het huis ruikt vreemd. De lucht van WC- opfrisser. De gang is leeg. Geen boeken. Voorzichtig steek ik mijn hoofd om de hoek van de huiskamer. Op de bank liggen alleen een paar kussens. Dicht naast de stoel van opa Bol staat een andere stoel. Een tafeltje ertussen met een kleedje erop. Geen boek. Geen tijdschrift.
Ik blijf staan, ik kan geen poot verzetten. De vrouw legt haar hand in een stevige greep op mijn arm.
‘Hoe vind je het zo, jongen? Gezellig toch? Marie dacht: hier moet de bezem doorheen. Boeken geven veel te veel stof voor de longen van die arme man.’
Verbijsterd kijk ik om me heen. De kamer is licht en schoon, maar het is niet de ouwe zijn kamer. Achter me hoor ik geschuifel.
‘Dag Jan-Jaap. Wat een verandering, niet? Dit is Marie, jochie, mijn buurvrouw. Heeft buuf het niet gezellig gemaakt? Dat is niets gedaan voor ons mannen, opruimen. Zelfs heden ten dage heb je daar een vrouw voor nodig. Ga zitten. Er is zowaar plaats op de bank. Marie zet een lekker bakkie koffie voor ons.’
Het blauwe oog van opa Bol kijkt me vrolijk aan. Het groene kijkt verbaasd om zich heen alsof het niet kan bevatten wat er met zijn kamer is gebeurd.
‘Opa Bol, waar zijn Uw boeken? Dit is toch niets voor u. U was zo trots op uw boeken.’
‘Jongen, ik snap wat je bedoelt. Maar ze zijn er nog. Ze mogen niet weg. ‘Marie, zei ik. Je mag ze niet weggooien. Stop ze netjes in dozen en zet ze in het zijkamertje. Daar staan ze niemand in de weg. Misschien heeft de jongen er nog plezier van. Marie, je had het gezicht van die knul moeten zien toen hij hier voor het eerst was. Verbaasd. Nieuwsgierig. Dat zie je heden ten dage niet meer, dat zo'n jonge knul voortdurend in de boeken zit te graven. Weet je wat hij zei, Marie? ‘Lekker hè, opa Bol, de geur van boeken.’ Dus laten we ze nog even voor hem in het zijkamertje staan. Dat kan toch wel?’
Marie heeft mijn dochter gebeld en samen hebben ze ze in dozen gestopt. Ach jongen, ik had ze allemaal al gelezen. Ze zitten in mijn hoofd. Dat krijgen ze er nooit meer uit, zeker weten van niet. En jij gaat me leren hoe ik op de computer over de wereld kan zwerven, toch? Je moet met je tijd mee gaan, heden ten dage.’
Ik had met hem afgesproken dat ik een computertje voor hem zou ritselen. Niets bijzonders, geen toeters en bellen, gewoon een simpel dingetje waarmee hij op internet kan. Dat is toch leuk, voor een man alleen? Die aan huis gebonden is? Dan kan hij overal naar toe surfen. De ouwe is slim, die heeft dat zo onder de knie.
Buurvrouw komt de kamer binnen. Djeezus man, ze is minstens even oud als mijn oma, maar loopt erbij als een jonge blom. Blond haar met veel lucht erin. Getoupeerd noemen ze dat. Wit T-shirtje met kralen. Strak broekje tot halverwege haar kuiten. Zegt dat wijf:
‘Zou je dat wel doen, Bol? Internetten? Daar komt toch niets goeds van? Dat heb ik toch bij Desiree gezien? Die was helemaal losgeslagen toen ze een computertje had. Die zat maar... hoe noemen ze dat? Dat je met kerels aan de praat raakt? Dat kunnen we niet hebben, buurman. Dat je met een vrouw gaat.... kom, hoe heet dat nou? Dat die vrouw natuurlijk veel en veel ouder is dan ze zegt. Ze maken je heden ten dage van alles wijs, toch?’
Waar heeft dat wijf het over? Denkt ze dat opa Bol gaat chatten? Misschien een leuk vrouwtje tegenkomt en een beetje lol gaat maken? Waarom niet?
Ik kijk naar opa Bol. Hij wijst naar de stoel naast zich en Marie gaat zitten. Ik zie hoe de ouwe haar zachtjes op haar knie klopt.
‘Marietje, meisje toch, zo'n vaart zal het niet lopen. Maak je niet druk. Bij Jan-Jaap ben ik in goede handen.’
Zijn groene oog kijkt haar vertederd aan. Zijn blauwe oog kijkt naar mij en knipoogt.