
MARIANNE MIJMERT ZICH AF...
we willen wel oud worden maar het niet zijn!
LATER KOMT OP KOUSENVOETEN AANGESLOPEN...
Ergens tussen Haarlem en Zutphen ben ik een bejaarde geworden. Toen ik uit Haarlem vertrok, was ik een vrouw van middelbare leeftijd die in een leuke straat woonde. Toen ik in Zutphen in een mooi appartement ging wonen, was ik nog dezelfde vrouw. Maar de buitenwereld ziet mij anders nu ik in St. Elisabeth woon. De buitenwereld ziet de rollators in de hal en plaatst mij in het hokje oud. In het hokje bejaard. In het hokje: wel zien maar niet horen. In het hokje: wij weten wat goed voor jullie is.
Vroeger werd mij gevraagd: ‘Wat wil je later worden als je groot bent?’
De vraag is nu: Wat wil ik worden als groot ongemerkt in bejaard is veranderd? Als ik, zonder het te merken, in de laatste fase van mijn leven ben beland?
Wat ga ik worden? Wie ik wil worden? Geen tramconducteur of psycholoog meer. Geen welzijnsmedewerker of tuinvrouw. Dat zit er niet meer in.
Ik kan alleen nog hoogbejaard worden. Een aardige hoogbejaarde, dat wil ik worden.
Hoe pak ik dat aan? Ik heb ervaring in kinderen krijgen, in maatschappelijk werker zijn, ik heb ervaring in schrijven en quilts maken. Oud worden is nieuw voor me. Daar heb ik niet op kunnen oefenen. Gaat er nog iemand naar me luisteren als ik een gerimpeld hoofd heb? Mag ik nog een woordje meespreken als mijn stem zijn kracht heeft verloren?
Word ik een leuk of word ik een chagrijnig oudje?
Mijn oma is zesennegentig jaar geworden. In de laatste vijf jaar van haar leven was ze geen aardige vrouw. Ze snauwde en grauwde en had weinig geduld als iets haar niet beviel. Haar ongemakken en haar vele verliezen hadden haar vrolijkheid, humor en relativeringsvermogen teniet gedaan.
Zal dat bij mij ook zo gaan als de gewrichten op hoge leeftijd nog meer de kont tegen de krib gaan gooien? Als ik een gevallen vork niet meer kan oprapen zonder zelf te vallen? Zal ik dan ook gaan snauwen tegen mijn medebewoners?
Zo wil ik niet worden.
U wel?
Ook bij u is de ouderdom op kousenvoeten uw leven binnengeslopen. Misschien is de ouderdom niet aardig voor u, geeft het u pijn en ongemak. Dat doet het bij mij ook. Maar dan. Gaan we snauwen of blijven we beleefd? Gaan we kwaadspreken of blijven we respectvol?
Ik heb de keuze.
U ook.
EEN STELLETJE BEJAARDEN
Ik woon in een oude stadswijk. Een hofje, een kerk, een parochiehuis, een school en twee straten met hobbelkeitjes en oude huizen. Daar woon ik niet. Ik leef met honderd buren in een bijna transparant geel seniorencomplex dat zich probeert te verstoppen aan het eind van een doodlopend straatje en achter de Berkelruïne.
Onze mooie wijk heeft wat botox nodig, wat smeermiddel voor de stroeve gewrichten. Geef het groen en frisse lucht en het kan weer vijftig jaar mee.
Hier word ik blij van.
Niet dat ik er over vijftig jaar nog ben.
De eigenaren van al dit moois willen een visie op de wijk ontwikkelen en dat willen wij ook. De bewoners. Zo kwam het dat wij op een avond als wijkbewoners bij elkaar kwamen om te kijken hoe wij de toekomst zien.
‘Als ik met mijn rollator door de wijk loop, rammelen de kiezen achter m’n oren,’ zegt mijn benedenbuurvrouw. Namens veel rollator -en scootmobiel-gebruikende buren zou ik een mooi glad rollator-en fietspad door de wijk willen maken.
Zouden er daarvoor misschien een paar auto’s opzij mogen? Dat de toeristen die onze wijk veelvuldig bezoeken een mooie autovrije wijk aantreffen? Dat mijn benedenbuurvrouw weer met plezier naar buiten gaat?
‘Gaan die bejaarden bepalen dat wij onze auto’s verderop moeten parkeren?’
Ik keek om me heen wie er bedoeld werd. Geen bejaarde te zien. Maar de spreker bedoelde mij. Mij en ruim honderd oudere wijkbewoners.
Foei. Als je krom, scheef en rollatorbehoeftig bent, moet je je mond houden. We willen je wel zien maar niet horen. Zeker niet over onze auto’s.
Hoe komt het dat deze vriendelijke wijkbewoner, ook niet meer de jongste, niet beseft dat ook hij ouder, oud en mogelijk heel oud gaat worden? Dat hij- net als wij- misschien met pijn in het hart zijn huis moet verkopen omdat de heupen de trappen niet waarderen? Dat hij -omdat zijn geliefde steeds vaker de weg kwijtraakt- misschien ook beschut moet gaan wonen? Beseft hij niet dat ook wij hebben gewerkt, kinderen hebben opgevoed, onze huizen hebben opgeknapt voordat wij voor een 55plus-appartementencomplex kozen?
Hoe onzichtbaar zijn wij ouderen geworden als de wijkbewoner langs wiens huis wij regelmatig lopen, ons niet als gelijkwaardige buren ziet?
Zijn we onzichtbaar geworden omdat er jarenlang een groot bord van een zorgverlener voor onze ingang stond? Een bord dat voorkwam dat wijkbewoners naar binnen konden kijken?
Is de wijkbewoner ooit bij één van ons op bezoek geweest? Of zijn we onzichtbaar omdat sommigen van ons voorovergebogen de rollator sturen, zodat de wijkbewoner ons niet in de ogen hoeft te kijken?
Mensen maken een wijk. Niet de stenen, de straten, niet de eigenaren met de vingers in de pap. Niet de gemeente. Wij. Uw kinderen en de oudste bewoonster van St. Elisabeth maken samen de wijk.
Mag het een leeftijdsvriendelijke wijk zijn?
OUD WORDEN OF OUD ZIJN?
We willen allemaal oud worden. Het liefst in goede gezondheid en helder van geest. Een paar kleine ongemakken nemen we voor lief, een rollator vinden we geen noodzakelijk kwaad meer als we daarmee kunnen aantonen hoe flink we nog zijn als we de negentig zijn gepasseerd.
We willen allemaal een lang leven. Als we veertig zijn, als we vijftig zijn ook nog en als we vrolijk de zestig hebben verwelkomt, zeggen we – optimist als we zijn- dat we nog minstens dertig jaar lol gaan trappen.
Ik wil oud worden. Ik wil weten of er op Mars kleine Marsmannetjes lopen, ik wil weten wat mijn kleinkinderen later, als ze groot zijn, willen worden, ik wil elke dag op elk moment kunnen facetimen met mijn vrienden. Zonder apparaat. Eén vingerknip en: ‘Mag ik Anneke, alsjeblieft?’ en ze zal zwevend in mijn blikveld verschijnen. Dat is toch niet teveel gevraagd? Als ik oud geworden ben en niet meer zo makkelijk op de fiets kan stappen?
Ik ben de zestig voorbij en wil het zeker weten nog minstens vijfentwintig jaar lente en herfst zien worden. Ik wil vierkantjes blijven haken tot mijn handen het niet meer doen of mijn ogen geen kleur meer kunnen onderscheiden.
Als mijn handen het niet meer doen, heb ik een probleem. Potverdrieoudjes, ik wil wel oud worden maar ik wil het niet zijn.
‘Je bent zo oud als je je voelt’, roept de vitale tachtiger als hij op zijn racefiets springt en dat is een venijnige dooddoener voor iedereen die hem dat niet nadoet.
Ik voel me honderd. ’s Ochtends. Mijn spieren en gewrichten vinden dat rust roest en als ik onverhoopt tot een christelijk tijdstip door heb kunnen slapen, gaan ze in staking. Ik kraak en piep en ik kreun en vloek als ik koffie ga zetten en pas na de derde kop en mijn tweede beschuitje voel ik de gevoelsleeftijd dalen tot de leeftijd die ik vorige week vierde.
Maar dan. Dan trek ik mijn laarzen aan, doe een sjaal om de nek, controleer mijn jaszak vanwege de loopneuszakdoek en banjer samen met hond en kleindochter naar het bos om kabouters te zoeken. Hond kijkt voor mij onder de struiken en ik inspecteer de hoger geleden takken op zoek naar een rood mutsje.
Niet ouder dan dertig ben ik als ik haar voordoe hoe ze in een moeilijke boom kan klimmen. In hoge bomen klimmen verleer je niet. Hoe je er weer uit moet komen, wel.
‘Ach, de benen willen wat minder en ik moet er ’s nachts vier keer uit maar ik voel me nog láng geen vijfentachtig,’ zegt mijn buurvrouw, voordat ze in haar scootmobiel de gang afrijdt. Scootmobiel rijden is de ouder wordende mens toegestaan, maar toegeven dat je je vijfentachtig vóelt, niet.
Hoe ouder we worden, hoe minder lijf en hoofd het samen kunnen vinden. Lijf weet wat goed voor hem is, hoofd wil er niet aan.
Ons hele leven hopen we oud te worden maar als we het zijn, ontkennen we het en fantaseren we ons de leeftijd waarin het lijf nog alles kon.
Aan alle lieve mensen die met ouderen optrekken, die voor ons zorgen, die met alle goede bedoelingen over onze hoofden heen beslissingen nemen, weet waarom u ons, die u de naam ‘ouderen’ hebt gegeven, nooit hoort klagen. Hoort protesteren.
We willen wel oud worden maar we willen het niet zijn.
HET LEVEN WAARD
Mijn vriendin is dood. Een aantal jaren geleden vertelde zij me, dat zij het leven niet meer het leven waard vond. Wij fietsten en wandelden mooie tochten en ook zij genoot van het nieuwe groen in de lente, van alle kleuren in de herfst. Maar het was voor haar niet voldoende om meer lentes of meer herfst te willen meemaken.
Wat maakt het leven het leven waard?
Mijn leven is niet altijd over rozen gegaan. Het uwe misschien ook niet. Dan knalden we eens goed met de deur, of trokken de dekens over ons hoofd om er even niet te zijn.
Dat hebben we allemaal wel eens meegemaakt.
Maar nu zijn we ouder en wonen we in St. Elisabeth. De benen, de rug of het hoofd willen niet meer zoals wij willen. We staan stram en stijf op en moeten bij het aankleden worden geholpen.
Dan kost leven meer moeite.
Wat maakt het dan de moeite waard om door te gaan?
Ik mijmer. Hoe het komt dat mijn ene buurvrouw altijd vrolijk is maar de andere loopt te klagen. Hoe het komt dat je sommigen nooit hoort over ongemakken of tegenslagen en anderen wel. Dan vraag ik me af of het door ons karakter komt dat de één de dingen somber inziet terwijl de ander loopt te zingen.
Ik ben gelukkig als ik zie dat mijn vliegende Hollander voor mij de aardappels schilt. Is leven meer het leven waard als je niet alleen woont?
In St. Elisabeth wonen veel mensen alleen. Je partner verliezen na een lang leven samen valt niet mee en ik heb bewondering voor iedereen die van zijn leven alleen, ondanks ongemakken, nog iets weet te maken.
Toch wonen we ook een beetje samen. Samen in onze straat, samen in het restaurant.
In Elisabeth wordt best veel gemopperd. Over de bewonerscommissie waar je nooit iets van hoort, we mopperen dat het project Vitalisering gewoon onzin is omdat we Leo hebben, er wordt geklaagd dat Ons Huis nooit iets oplost maar wel plannen heeft waar we niets van begrijpen. Wat onze medebewoners doen, wordt met argwaan bekeken en soms van negatief commentaar voorzien.
Niet door alle bewoners. Zeker niet door alle bewoners. De mopperaars hoor je hardop miesmuizen, de optimisten dansen de rollatordans.
Dan mijmer ik verder. Of ik ook meer ga klagen als ik geen oog heb dichtgedaan door die stomme artrose of als ik boos op mezelf ben omdat ik de naam van de benedenbuurvrouw niet meer weet. Dan vraag ik me af of ik nog vrolijk kan blijven als ik geen plantje meer kan planten of de hond niet meer kan laten rennen. Of ik in het restaurant ga zitten mopperen omdat ik de tocht van mijn huis naar beneden al een opgave vind.
Ik mijmer een wens. Ik zou willen dat we elkaar kunnen helpen een beetje vrolijk te blijven. Dat we elkaar helpen om lichtpuntjes te zien zodat we positief reageren op alles wat er om ons heen gebeurt.
Ik heb nog een vriendin. Haar motto is: Leven en laten leven.
Ik wens dat we voor elkaar het leven in St. Elisabeth nog een beetje het leven waard kunnen maken.
EEN DROOM
St. Elisabeth is op sommige vlakken aan vernieuwing toe. Wonen met een PLUS: onder deze noemer gaat er de komende jaren het e.e.a. veranderen. Meer licht, lucht en kleur in de nu soms somber ogende gangen en hallen. Meer verbinding met de wijk en het park om ons heen.
Een restaurant waar van alles georganiseerd kan worden maar waar ook een lekker broodje kroket wordt geserveerd. St. Elisabeth moet een bruisende vitale woongemeenschap worden waar bewoners en vrijwilligers zich voor elkaar inzetten.
Hier word ik vrolijk van. Wie wil er nu niet in een appartementencomplex wonen waar het bruist? Waar je vitaal een broodje kroket kan eten?
Maar. U weet het, er komt altijd een maar van een mijmerende Marianne.
Komt de Bruis van buitenaf of ook van binnenuit? Komt de Bruis van architecten en bakstenen, van de nieuwe kleuren en mooie zitjes in de hal? Komt de Bruis van een organisatie die vóór de mensen gaat zorgen en niet mèt de bewoners aan de slag wil?
Of komt de Bruis ook van de bewoners zelf, bewoners die nu al met elkaar leuke dingen doen, die voor elkaar zorgen en elkaar vrolijk maken? Kan er naast nieuwe mooie bakstenen ook geïnvesteerd worden in het helpen van de bewoners zodat zij ook een steentje bijdragen aan een Vitale woongemeenschap?
Wij krijgen de laatste week leuke heren over de vloer. Zij zijn van organisaties die eenzaamheid willen verlichten, die bewoners waar dan ook willen helpen bij die dingen waar bewoners geholpen bij willen worden. Het Torenfonds en de Zutphense Uitdaging zijn mee aan het kijken of zij ons kunnen helpen een krant te drukken.
Wij willen graag alle bewoners op de hoogte houden én betrekken bij die dingen in St. Elisabeth waar ook zij vrolijk van zouden kunnen worden. Een Inloopcafé, een uitje ergens heen, een lekkere lunch op een mooie plek. Dit kunnen we nu niet. Daarom willen wij ons Elisabethkrantje weer uitgeven. Een krantje met mooie foto’s en wetenswaardigheden over St. Elisabeth en de wijk waarin we wonen, een krantje waarin iedereen zijn zegje mag doen.
Een Bruisdroom. Die we graag vervuld zouden willen zien.
ZIJ ZIJN GROOT EN IK IS KLEIN
Honderd bewoners van gemiddeld tachtig jaar hebben bij elkaar opgeteld veel levenservaring. Ik ben niet goed in rekenen maar u wel.
De bewoners in St. Elisabeth, allemaal 55-plus maar veelal rond de tachtig jaar hebben ervaring opgedaan in opgroeien, studeren, kinderen opvoeden, werken, in de overgang zijn, een buikje krijgen, ouder en kaler worden, vrijwilligerswerk doen en nog ouder worden.
Ze hebben ervaring opgedaan in met medebewoners samenwonen in een complex van een woningstichting. In omgaan met elkaar. Meestal doen ze dat vriendelijk maar een enkele keer een beetje kribbig. Wat niet erg is. We weten allemaal dat je soms de pest in krijgt als het lijf de tachtigjarige kont tegen de krib gooit en niet doet wat wij graag willen. Het hoofd voelt zich geen tachtig, het hoofd is ergens onderweg op de leeftijd van vijftig blijven steken. Dat herkent u wel.
Maar wat een levenservaring in St. Elisabeth.
Tel nu de levenservaring op van alle medewerkers van de woningstichting waarvan we huren en ze komen nog niet eens bij ons in de buurt.
Ik mijmer wat af. Hoe het komt dat deze medewerkers -gestudeerde mensen van goede wil, meestal vriendelijk en voorkomend- het zo moeilijk vinden om te erkennen dat de wijsheid van hun huurders niet ophoudt te bestaan als zij niet meer actief werkzaam zijn. Hoe het komt dat zij niet gewoon de telefoon kunnen pakken om te overleggen of om te vragen waarover een bewoner zich ongerust maakt. Hoe het komt dat zij, die ons complex leuker en moderner willen maken, het zo moeilijk vinden om naar de stem van bewoners te luisteren. Bewoners die in meer huizen hebben gewoond dan alle medewerkers bij elkaar. Bewoners die nu in St. Elisabeth een leuke laatste levensfase hopen te hebben. Hoe het komt dat de kritische bewoner wordt gevraagd niet over het toekomstplan voor het complex St. Elisabeth te praten of te schrijven. Hoe het komt dat medewerkers van de woningstichting geen vertrouwen hebben in hun eigen vermogen hun plan duidelijk en openhartig over het voetlicht te brengen. Geen vertrouwen in de kracht van hun plannen.
Dat mijmer ik allemaal. Veel tijd, dat snapt u.
Ik voel me machteloos en onzichtbaar. Ik voel me machteloos omdat een organisatie waarvan ik een huis huur mij dingen op wil leggen Ik voel me onzichtbaar in mijn betrokkenheid om het wonen in St. Elisabeth prettiger te maken.
Ik voel me zo onzichtbaar dat ik woorden de wereld in stuur om zichtbaar te worden.
De schrijver schrijft van zich af. Dus schrijf ik:
‘Zij zijn groot en ik is klein, leer me hoe ik bewoner moet zijn.’
GEWOON EEN BEWONER
Ooit was ik gewoon Marianne. Babydochter; kleuter; puber Marianne.
Als kleuter leerde ik dat ik netjes moest eten, met twee woorden moest spreken en u moest zeggen tegen mijn ouders. En luisteren, vooral luisteren. Niet tegenspreken, niet brutaal zijn. Je leerde respect hebben voor je ouders en de mening van je ouders.
Als puber verlegde ik de grenzen, moest ik ontdekken wie ik was, wat mijn mening was over de zaken des levens.
Na die tijd werd ik student, vriendin van, vrouw van en moeder. Maar ook maatschappelijk werker. Zevenendertig jaar lang maatschappelijk werker. Oog voor anderen, zorg voor anderen, respect voor anderen. Opkomen voor anderen als ze het zelf niet kunnen.
Nu ben ik gepensioneerd, vriendin van Kees en bewoner. Bewoner is St. Elisabeth. Dat valt om de dooie dood niet mee, bewoner zijn in St. Elisabeth.
Had ik mijn kritische geest, mijn gevoel voor rechtvaardigheid en mijn betrokkenheid bij de medemens in mijn oude werkkamer moeten achterlaten? Had ik mijn vermogen om te zien waar dingen niet eerlijk of democratisch verlopen bij mijn verhuizing naar Zutphen niet moeten inpakken?
Ben ik nu brutaal als ik voor mijn mening uitkom? Weten de organisaties waar ik mee te maken heb het beter omdat zij een organisatie zijn en ik slechts een bewoner?
Ik ben in de war. Als ik kritisch ben, heet het aanmatigend, als ik over het voetlicht wil brengen welke dingen niet door de beugel kunnen, ben ik grensoverschrijdend.
Foei, Marianne, weet je dan niet dat je je als bewoner hebt te gedragen? Met twee woorden moet spreken en niet brutaal mag zijn? Weet je dan niet dat je blij moet zijn dat er voor je wordt gezorgd en dat je daarom nooit en te nimmer tegen mag spreken? Weet je dan niet dat zij het beter weten, de woningbouwvereniging waarvan je huurt en de organisaties die zij inhuren om jou te vertellen wat goed voor je is?
Ik heb mijn scherpe geest bij mijn verhuizing wèl ingepakt. Ik heb hem uitgepakt en een mooi plekje gegeven in mijn nieuwe huis in St. Elisabeth.
Soms haal ik hem tevoorschijn. Alleen als ik zie dat onrechtvaardigheid medebewoners treffen, niet mijzelf. Alleen als ik zie dat wij bewoners niet serieus worden genomen, als het één wordt gezegd en het tegenovergestelde gedaan. Dan hoor je me en dan zie je me.
Alleen als het nodig is.
Verder ben ik gewoon een bewoner, betrokken bij en meelevend met mijn buren.
Samen bewoner in St. Elisabeth. Iets om trots op te zijn.
TAKKEN TELLEN
Er was eens een vrouw -misschien was het mijn moeder wel- die toen haar benen haar niet meer konden dragen, naar St. Elisabeth verhuisde. Toen ze de spulletjes die ze mee kon nemen -niet veel want haar nieuwe huis had maar twee kamers- bij elkaar had gezocht, ging ze in haar nieuwe sta-op stoel zitten wachten tot de verhuisauto kwam. De stoel stond midden in de kamer zodat de verhuizers haar niet over het hoofd zouden zien als ze de laatste doos in de auto hadden gezet. De mannen droegen haar met stoel en al haar oude huis uit. Toen haar voeten pijn begonnen te doen, wist ze dat ze los werd gescheurd van de plaats waar ze gelukkig was geweest.
In St. Elisabeth zetten de mannen, die zo vroeg mogelijk klaar wilden zijn, haar met stoel en al voor het raam. Zo stond ze niet in de weg. Ze was zo moe, dat ze haar zoons hun gang liet gaan met het zoeken van een plekje voor haar spulletjes. Veel tijd kostte het niet, haar huisje was klein.
De vrouw keek uit het raam en zag een boom. Twee bomen in een grasveld en nu deden niet alleen haar voeten pijn maar ook haar ogen want die misten de straat waar ze alle buren kende en waar het jongetje aan de overkant naar haar zwaaide.
Maar toen haar ogen elke tak van de bomen in kaart hadden gebracht, ging ze op pad. De deur uit, de gang uit, de hoek om en naar het restaurant waar de koffie zou zijn. Waar haar buren hoorde praten over het Inloopcafé. Nieuwsgierig naar nieuwe ervaringen vroeg ze:
‘Inloopcafé? Mag ik daar ook komen?’
Dat mocht.
Op vrijdagavond trok ze haar mooie jurk aan, deed een beetje lippenstift op en ging naar beneden waar allerlei verschillende buurtjes zaten te praten. Ze vroegen haar het hemd van het lijf en ze vertelde van haar oude buren en het jongetje dat altijd naar haar zwaaide, ze dronk een glaasje teveel en won zowaar met rummikub.
St. Elisabeth was een fijne plek om te wonen geworden.
De volgende maand, vroeg haar overbuurvrouw:
‘Ik heb je gemist in het Inloopcafé.’
Maar zij had de aankondiging van het Inloopcafé gemist.
‘Tja,’ zei de buurvrouw. ’Het is heel vervelend en kinderachtig maar een paar jaloerse buren halen de aankondigingen weg. Ze hangen normaal in de lift en op de verdiepingen zodat iedereen weet dat hij welkom is. Maar altijd zijn er de volgende ochtend een paar weg.’
De vrouw -misschien is het uw moeder wel- ging terug naar haar kamer, zette de sta-op stoel in de luierstand en telde de takken van de kale bomen.
EENZAAMHEID
Mijn buurvrouw is vierennegentig jaar. Eén keer per week wandelt ze heen en terug naar de bibliotheek met vier boeken in het mandje van haar rollator. Verder komt ze niet veel onder de mensen. Niet meer.
Eenzaamheid bij ouderen: wij worden bezocht en onderzocht, we belanden in statistieken en in dikke rapporten.
Ik lees de onderzoeken niet.
Ik leer van mijn buren die in soorten en maten hun levens leiden.
Is mijn buurvrouw eenzaam? Dat is ze niet. Ze kan nog doen wat ze wil doen: lezen, breien en naar muziek luisteren. Ze weet hoe ze haar leven wil leiden, ze geniet ervan, ook al spreekt ze weinig mensen.
Buurvrouw S. is pas vierenzeventig. Haar lijf geeft grenzen aan: Niet teveel lopen S , nee, de opstap in de bus haal je niet meer en laat reizen maar helemaal uit je hoofd. Maar S. wil naar haar zus in Utrecht. Met haar giechelt ze over het kattenkwaad dat ze vroeger hebben uitgehaald en haalt ze herinneringen op aan die ene jongen op wie ze allebei verliefd waren.
Buurvrouw S. is wel eenzaam. Haar zus heeft M.S. en komt haar huis niet meer uit. S. neemt twee keer per jaar de Valys om bij te giechelen maar toch is ze eenzaam. Eenzaam omdat ze haar zangavond heeft moeten opzeggen omdat ze ’s avonds niet meer over straat durft. Naar de film gaat ze niet meer omdat ze zó vaak naar de WC moet dat het niet leuk meer is.
- kan niet meer doen wat ze wil doen om met een tevreden gevoel naar bed te gaan. In haar dag vallen gaten die ze niet meer op kan vullen. Op die momenten is het stil van eenzaamheid om haar heen.
Ik ontmoet mevrouw B. in de lift. Als ze uitstapt, wens ik haar een fijne middag.
‘Ik hoop dat ze nog komen, maar het is mooi weer dus het zal wel niet,’ antwoordt ze.
‘Als je op bezoek zit te wachten, is de middag lang, hè buurvrouw?’ zeg ik.
Ze knikt en loopt met gebogen hoofd achter haar rollator naar haar stille huis waar de zon haar vertelt dat iedereen buiten aan het wandelen is.
Valt eenzaamheid te bestrijden als er meer te doen is in het complex waarin wij wonen?
Een gezellig restaurant dat op zondagmiddag open is voor een kop soep of een glaasje wijn geeft afleiding. Als je daar ook nog dat vrouwtje tegenkomt met wie je bij de brievenbussen zo gezellig hebt staan kletsen, ga je die avond met een tevreden gevoel naar bed.
Niet alle ouderen wonen samen in een complex waar een restaurant is. Veel van hen blijven zolang mogelijk in hun eigen huis in hun eigen straat wonen. Maar wat als de buurvrouw van nr. 7, waar je soms op de kinderen mocht passen, gaat verhuizen? Als dat leuke stel dat het straatfeest organiseerde, naar het buitenland vertrekt? Wat als je het winkelcentrum, waar je altijd een kop koffie dronk en een praatje met de visboer maakte, niet meer haalt? Wat als je de hele dag je eigen stem niet hebt gehoord?
Tevreden naar bed gaan. Tevreden over de dag die achter je ligt. Niet iedereen lukt dat. Niet iedereen krijgt het voor elkaar om datgene te doen wat gelukkig maakt en al helemaal niet als het lijf niet meer doet wat wij willen dat het doet. Soms is het moeilijk te achterhalen wát ons gelukkig maakt als de kinderen ver weg wonen en je man er niet meer is.
Er is geen pasklare oplossing om eenzaamheid te verminderen. Ieder mens heeft andere behoeften. Als aan die behoeften niet meer wordt voldaan, als het niet meer lukt je leven bevredigend aan te passen aan veranderde omstandigheden, kun je je eenzaam gaan voelen. Buurvrouw S. heeft niet geleerd om na te denken hoe ze zichzelf een zinvol leven kan geven. Ze heeft hard gewerkt en voor man en kinderen gezorgd. Leren hoe je voor jezelf kan zorgen, dat je ook voor jezelf mág zorgen, was in haar tijd niet in de mode.
‘Wat heb je nodig? Wat wil je graag doen? Hoe kun je dat bereiken? Met wie?’
Dat zijn de vragen die aan ons ouderen gesteld zouden moeten worden. Naar de antwoorden moeten zorgverleners en onderzoekers goed willen luisteren.
Maar waarom zouden wij hier op wachten? Dat kunnen we heel goed zelf. Laten we elkaar de vragen stellen en samen proberen onze antwoorden te vinden. Laten we een lekkere bak koffie schenken en naar elkaar gaan luisteren.
Misschien maakt dat onze dag weer goed.
Zo simpel kan het zijn. Soms.