ER IN GETUIND

 

  Ik ben er ingetuind. Wéér.
  Komt zo.
  Als een jonkvrouw op leeftijd woonde ik driehoog met uitzicht op de kantelen van de oude stadsmuur. Met uitzicht op mijn tuin in de tuin aan de voet van het appartementencomplex voor mensen met stramme gewrichten.
  Die tuin moest er komen omdat mijn ogen het grijs van het kale stuk grond beneden mij niet konden verdragen. Ik kocht een spa, een hark en een emmer en tuinde erin.
  Wat ik miste.
  Een deur waar ik doorheen kan stappen om in het voorjaar naar de puntjes van de hosta’s te zoeken. Om te kijken of er nog leven in de houtige uiteinden van de esdoorntakken zit. Om de vogels te zien rondscharrelen op zoek naar de zaadjes van de cosmea en de goudsbloem. Ik miste een tuin waar ik inkijk, waar het groen op mij neerkijkt.
  Ik ben geen jonkvrouw met schone handen, ik wil met mijn klompen op de begane grond.
  Ergens in het universum werd mijn wens gehoord en verstaan.
  Ik bracht de spade, de emmer, de boshouten gedrochten, mijn boeken en mijn bed naar het huis met een dak en een trap en een voor en een achtertuin.
  Ik ga weer opnieuw beginnen. Zakken aarde. Gaten graven. De grond omspitten. Tegels lichten.
  ‘Ze tuinde er weer in,’ zuchten mijn zevenenzestig jaar oude gewrichten.
  Ik tuinde er wéér in.

 

BEETJE BOTOX?

Eén helleborus.
Twee tulpen die met hun laatste krachten hun groen de grond uit duwen.
De conifeer, drie meter hoog en breed, buigt zijn schaduw als een boze schoolmeester over de tengere forsythia. Die heeft zich achter de dikke reus vandaan gefriemeld en zet hem met haar verblindend geel voor gek.
Dat trof ik in mijn nieuwe tuin.
Maar ook. Uit de tuin in de tuin: Drie vurige esdoorns, voorzichtig uitgegraven en teder gepland. Vier pollen groen zonder naam mochten mee omdat zij zich gewillig lieten scheppen. De vlinderstruik had zijn wortels vast losgewoeld, hij leed aan verlatingsangst. De pol siergras klampte zich aan de clematis vast.
De houten gedrochten, uit het bos gejut omdat zij een kunstwerk moesten worden, zoeken in de nieuwe tuin vergeefs naar groen waarin zij zich decoratief kunnen neervlijen.

Deze tuin loopt op haar laatste benen. Een beetje botox is niet voldoende, er dient een totale renovatie plaats te vinden. Er moet een plan gemaakt in een stevig schrift met ruitjespapier voor de maten. Een plan met zichtlijnen en looproutes en een zitje hier en een zitje daar. Een vijver met een waterloop en een kikkerschuilplaats. Sierlijke planten die elkaar netjes afwisselen in bloei.
Doen we even op negenenveertig vierkante meter.
Is mijn tuin klein of is hij niet klein?
 

EEN PLAN

  Mijn helleborus heeft drie bloemen. Dat komt omdat ik tegen hem praat.
  De treuresdoorn uit de vorige tuin heeft gezelschap gekregen van een soortgenoot met oranje takken. Nu kunnen ze gaan strijden om het mooist.
  De forsythia die zich jaar na jaar achter de dikke conifeer vandaan moest wurmen, groeit scheef en geel de verkeerde kant op. Hij moet gesnoeid.
  Mijn tuin is klein maar dat vinden de vogels niet erg. Merels badderen, het roodborstje vreet de pindakaaspot leeg, de mezen pikken zaadje voor zaadje uit het vogelhuis en in de schemering komt het muisje de restjes eten.
  De hond kijkt achter het glas verlangend toe, in zijn vorige leven waren muisjes zijn dagelijkse maaltijd.
  Er is een plan! Op een regenachtige dag gemaakt. Een plan met plantennamen en pijlen, met symbolen die alleen ik kan begrijpen. Een plan voor de basis van de tuin. Voorlopig natuurlijk want ik ken mezelf.
Ik ben niet verslaafd aan roken, noch aan drank, ik word niet hebberig van woonboulevards, noch van lekkernijenwinkels. Ik krijg ontwenningsverschijnselen als ik niet elke maand een paar keer mijn ogen kan verwennen in het plaatselijke tuincentrum. Dus plan ik niet teveel tegelijk. Er moet wat ruimte overblijven voor de verrassing, voor de uitdaging, voor: “Oohh, kijk daar!’
  Maar eerst. De tuindeur open en zon.

KOMMER EN TUINKWEL

  Het is kommer en kwel in de tuin. Dat vinden mevrouw en meneer Merel, dat roept het roodborstje, dat piepen de mezen.
  ‘Waar is onze tussenstop op weg naar de pindakaaspot gebleven, waar is de tak waar ik het zaadje kan openen, waar is het geel waar mijn snavel zo mooi bij kleurt?’
  De forsythia groeide drie meter hoog en drie meter geel de verkeerde kant op.
  Hij moest gesnoeid.
  Hij is gesnoeid.
  Nu is de tuin twee vierkante meter groter. Twee vierkante meter droevigheid van staken die weer uit moeten gaan lopen, van de kale grond waarin in geen vijftien jaar een spa is gezet.
  Ik ben een ik-doe-maar-wat-tuinierster. Maar wat doe ik nu, wat doe ik hier?
  Goede raad in het tuincentrum is duur.
  Hier moet wijsheid aan te pas komen. Ik moet naar mijn innerlijke stem gaan luisteren dat zegt: ‘Neem de tijd.’
  En: ’Het komt goed, dat komt het toch altijd?’
  Ik sputter tegen: ‘Ik wil kleur, ik wil vorm, ik wil bloei. Ik wil een paradijs.’
  Mijn innerlijke stem begint te lachen:
  ‘Je tuint er weer in, mevrouwtje. Je tuint met open ogen in je eigen ongeduld. Zen en vertrouwen, ik-doe-maar-wat-tuinierster, meer is niet nodig.’
  Heeft hij het over het leven of over de tuin?
  Pimpelmees neemt een snoekduik van de seringentak naar het vogelhuis.
  De sering kan ook wel een snoeibeurt gebruiken.
   

DE TUIN IN DE TIJD VAN CORONA

 De forsythia verzamelt al zijn kracht om in de zomer een lange neus te trekken naar deze tuinierster zonder geduld.
  De eenzame helleborus staat stil en zwijgend op zijn plek en krijgt geen genoeg van de lente.
  De esdoorns tonen mij hun belofte van rood en geel plezier.
  De merels spelen een wedstrijdje snelhuppen over het terras, het roodborstje verdwijnt in de pindakaaspot.
  De natuur natuurt onverstoord volhardend de lente in.
  Dit keer is de mens de klos.
  Ik voel me een gezegend mens.
  Ik ben niet ziek, mijn geliefden ook niet. Ik heb een hond die naar buiten wil, het liefst naar het bos waar ik kan huilen over wat de mens het hoofd moet bieden, ieder op zijn eigen wijze.
  Ik heb een tuin die mij leert.
  Te relativeren: alles is altijd in verandering, niets blijft hetzelfde.
  Te vertrouwen: Na de winter komt de lente, altijd weer. Na donker het licht, na ziekte de genezing.
  Te genieten. Op de stoel voor het raam neem ik de rust om te kijken. Ik mag niet jachten en jagen in winkels met hebbedingen, ik mag niet met de trein naar de stad om mijn kleinkinderen te knuffelen.
  Ik mag zitten en kijken. Zitten en kijken en wachten op de zon die alles in een ander licht kan zetten. De tuin. De lessen die wij mensen kunnen leren.
  Een mens met een tuin is een gezegend mens.

 

DROMEN STAAT VRIJ

  De helleborus heeft gezelschap gekregen van onooglijke polletjes van ditjes en datjes die moeten gaan groeien tot groot en mooi. Verlegen wendt hij zijn bloemen af, bang voor het onbekende. ’s Avonds ga ik bij hem zitten om hem op te beuren.
  ‘Kijk eens hoe mooi het wordt. De ditjes en datjes zullen je gezelschap houden, je bent niet meer alleen.’
  Ik leun achterover en kijk naar het resultaat van mijn ik-doe-maar-wat werk.
  De esdoorns vieren feest met rood en oranje en groen. Ik maak me zorgen over de zomerhitte want de tere blaadjes schijnen niet van warm te houden. Aldus mensen die het kunnen weten op Kleine Tuinen.nl.
  Ik droom pergola’s die schaduw bieden, ook aan mijn zonallergische lijf.
  Dromen staat vrij maar eerst het vakantiegeld.
  Het kan vriezen en dooien. Vriezen vinden de vroeg uitgelopen bladeren van de hortensia’s niet leuk. Ze kunnen opnieuw beginnen maar opnieuw beginnen is het motto van deze tuin.
  De wreed gesnoeide forsythia begint eveneens opnieuw, hij toont voorzichtig nieuwe puntjes. Ik zal rekening moeten houden met zijn groeikracht dus geef ik hem de ruimte.
  De pollen leuks uit de oude tuin gedijen in de nieuwe grond. De lysimachia die ik over drie jaar zal vervloeken, schiet de grond uit en de geranium toont als eerste zijn knoppen aan de nieuwe tuin.
  ‘Nietwaar,’ roept de helleborus op de achtergrond. ‘Ik was eerst!’
  De oude tuin- de tuin in de tuin- ligt er triest verlaten en droog bij. Niemand van mijn oude buren brengt er leven in. Ik neem de laatste esdoorn mee die in de auto past en beloof hem dat ik hem de eerste weken zal vertroetelen. Als dank showt hij vlammend geel zijn bladeren.
  Water in de tuin. Een kleine bak is het begin. De vijverpomp moet wachten tot het tuincentrum coronavrij is. Ik heb mezelf verboden om voor niet noodzakelijke hebbedingetjes naar de winkel te gaan. Maar mijn ogen dromen wadi’s en moerasjes en kikkers en salamanders, zij dromen extra vierkante meters waarop die droom kan uitkomen.
  Dromen staat vrij, daar hoef ik de deur niet voor uit.
 

WAT IK AANTROF
  Ik zei ja tegen het huis vanwege de tuin.
  Dat is niet waar.
  Ik zei ook ja tegen het huis om het huis. Het past me als een oude jas.
  De tuin is de kers op de taart. Ook al is hij slechts veertig vierkante meter groot.
  Wat ik aantrof.
  De Dikke Dame, een conifeer van drie meter breed en drie meter hoog.      Een koppig eigenwijze forsythia trok een lange neus naar de Dikke Dame en drapeerde zijn takken drie meter over het terras.
  Een hibiscus, jaren oud en wreed afgezaagd.
  De helleborus met één bloem.
  Dan heb ik het niet over het opschot sering, vijf meter hoog. De stam van de oorspronkelijk plant doet dienst als steun voor het vogelbadje.
  Wat doet een mens in maart met een nieuwe tuin? Zij zaagt de conifeer aan flarden en gebruikt de stam als totempaal. Zij snoeit iets te gretig de forsythia en voert lange gesprekken met de helleborus. Maar vooral: zij speurt met de bril op het puntje van de neus dag in dag uit naar nieuwe plantjes.
 ‘Ik zie een groen puntje,’ app ik blij naar mijn vriendin. ‘Nee, twee, nee, vijf, kom kijken, het zijn er wel honderd.’
  Ik maak een dansje rondom de helleborus. Mijn tuin gaat me gratis plantjes geven. De vriendin komt vanwege de corona-lockdown niet langs.
  ‘Beschrijf,’ roept ze. ‘Zijn het hosta’s?’
  Hosta’s wil ik wel. Naast de esdoorn één van mijn favoriete planten.
  ‘Weet niet,’ zeg ik eerlijk. ‘Het zijn gewoon puntjes.’
  Erg veel puntjes.
  Als stramme soldaatjes op het Rode Plein staan ze stevig in het gelid langs de rand van de border.
  Op Kleine Tuinen.nl komt een foto langs. Van een puntje.
  ‘Lelietje-van-dalen,’ zegt een kenner.
  Juist. Die heb ik dus. Veel. Het zijn schaduwplanten, leert mij Google. Waarom marcheren ze dan drie rijen dik als domme puntjes richting zon?
  Er dient een besluit genomen. Een beetje baas wil ik in deze tuin nog wel zijn. In de schaduw langs de heg mogen ze blijven staan. Zoveel als ze willen. Maar met de rand van de border heb ik andere plannen. Welke weet ik nog niet. Nummer drie op mijn favorieten-lijstje staat de rood-oranje heucheria.
  Op naar het tuincentrum.
  En dan heb ik het nog niet eens over de voortuin gehad.
 

VRIENDJES WORDEN

  Tuin is boos. Tijdens mijn ochtendrondje draait hij beledigd zijn rug naar me toe. De bloem van de helleborus wendt zich af en het geel en het rood van de esdoorns proberen zich achter de paal van de pergola te verstoppen.
  ‘Goedemorgen Tuin,’ zeg ik. ‘Goed geslapen?’
  Maar Tuin wil een woordje met mij spreken. Een hartig tuinwoordje.
  ‘Je zit maar te emmeren over het mooi van de esdoorns, je vertroetelt de verdwaalde helleborus, je pleurt hier en daar pollen groen uit een vreemde tuin in de grond, dacht je dat ik hier over te spreken ben?’
  Geen idee. Ik geef licht, lucht en water en hier en daar gezonde grond.
  ‘Boeie, tuinierster hoog in de bol. Je geeft geen respect. Een blog over puntjes, weet je niets beters? Vertel je lezers over het kleine roosje dat jaren in de schaduw van de Dikke Dame wist te overleven. Vertel hen over de hibiscus die jou toch maar weer zijn nieuwe takken laat zien.’
  ‘Ja maar…,’ wil ik zeggen maar Tuin is nog niet klaar.
  ‘Kijk je wel eens in de hoeken en gaten? Daar staan planten waarvan je de naam niet weet. Zoek ze op, dan praat ik weer met je.’
  Hij heeft gelijk. Toen de Dikke Dame was verdwenen, zag het roosje eindelijk zijn kans.
  ‘Hoi Roos,’ zeg ik. ‘Wat ben je sterk. Ook zonder licht bleef je op je post.’
  Ik moet Tuin te vriend houden, dat begrijpt u.
  ‘Hoi Hibiscus,’ zeg ik dus maar. ‘Je bent zwaar mishandeld en toch geef je de moed niet op.’
  ‘Juist,’ zegt Tuin. ‘Nu de plantennamen nog.’
  Tuin weet niet dat bij een dame op rijpere leeftijd het korte termijn-geheugen af gaat nemen. Kan ik het helpen dat ik meer aandacht geef aan de planten die met een keurig labeltje uit het tuincentrum in mijn grond belanden? Kan ik het helpen dat het groen dat langs mijn heggen mijn aandacht probeert te trekken labelloos is?
  ‘Geef ze een naam,’ zegt Tuin. ‘En ze zullen geen onkruid heten.’
  Dat vind ik een wijze.
  Die houden we erin als het zevenblad oprukt.
  

TEGELS TILLEN
  Ik til liever tegels dan de stofzuiger. Liever stronken dan een emmer sop. Zeker nu is tillen en sjouwen een goede remedie tegen de corona-kilo’s.
In een tuin met teveel tegels moeten er zo'n twintig weg.
  Doen we even, geen probleem.
  En toen. Zag ik tientallen lelietjes van dalen die in de wedloop naar het licht waren gesneuveld. Blij van zin waren ze vooruit gesneld om droevig tot de ontdekking te komen dat hun tocht onder het terras moest stranden. De lelietjes van dalen die het geluk hadden niet op een tegel te stuiten, zenden na het tegelgetil de boodschap van licht en lucht snel naar hun wortels.
  Nadat ik de tegels netjes in een hoekje heb opgestapeld, kijk ik tevreden naar de gewonnen ruimte voor nog meer polletjes leuks.
Het verstand komt met de jaren en daar heb ik er zevenenzestig van. Ik ben een ‘ik doe maar wat-tuinierster’ maar ik weet dat de tuin geen ratjetoe moet worden. Hij is klein en enige orde kunnen mijn ogen wel verdragen.
  Ik ga een meer-van-hetzelfde-plan maken. Meer heuchera, meer lysimachia en meer ooievaarsbek die zo leuk de tuin doorkruipt. Nog een vlinderstruikje voor de opvulling en samen met de overlevers van twintig jaar verwaarlozing wordt het een paradijs.
  De tegels zijn getild, de maat van de vijver afgetekend en de kale aarde wacht. Op het vakantiegeld. Op pijnloze spieren die kunnen spitten en graven.
  Daarvoor het is bed uitgevonden. Zacht en weldadig zal het mijn spieren en gewrichten de rust geven die zij verdienen. Want met de rust komen de nieuwe ideeën.
  De slaapkamer kijkt uit de op de tuin.

 

DEELTIJD GRAVEN

  Mijn deeltijd-lief zit graag met zijn blote buik in de zon. In mijn zon in mijn tuin. Maar voor wat hoort wat. Hij de zon, ik een paar sterke handen. Om ze te lokken, hield ik hem een wortel voor.
‘Jij mag de voortuin doen.’
Met de nadruk op mag.
De tegels heb ik zelf getild. De meeste planten gepland. Maar de pergola is mannenwerk. Zagen, schroeven, mopperen, ik in de luie stoel, zo hebben we de taken verdeeld.
Tot. De ouder wordende lijven de kont tegen de krib gooien.
‘Rust,’ roepen ze. ‘Minstens veertien dagen.’
Dacht het niet. Maar lief die zelfs na deeltijdarbeid kreunt en steunt, geeft zijn lijf gelijk.
‘Ik doe niets meer. De vijver loopt niet weg.’
Ik hoor mijn moeders stem, of die van mijn oma, dat kan ook: ‘Niet zeuren, ’t gaat wel over voordat je een jongentje wordt.’
Maar het spiegelend wateroppervlak lonkt, de geheimzinnige diepten tussen de zuurstofplanten verleiden, de koelte van het water lokt.
Deeltijd-lief en ik sluiten een compromis. We gaan deeltijdgraven. Elke dag een paar kruiwagens aarde naar de rommelplek achter de schuur brengen tot het gat diep en groot genoeg is. Ieder twee kruiwagens per dag, dat moet lukken. Dan komen we er wel. Het liefst voor Pinksteren zodat ik op Eerste Pinksterdag aan mijn vijverspiegelbeeld kan vragen of mijn haar goed zit. Zodat deeltijd-lief en buik weer blij zijn.
Vanmorgen is lief in zijn eigen huis wakker geworden.
Ik kijk naar de kruiwagen en denk: ‘Zal ik?’
Toch maar niet.
Schrijven is ook leuk.

 

GEDULD!!
  ‘Geduld,’ zei mijn moeder als ik voor de twintigste keer vroeg of we er al waren. Als ik ’s ochtends, ’s middags en ’s avonds vroeg over hoeveel nachtjes ik jarig was.
  Het is goed als je het hebt. Geduld.
  Voor een paar dingen heb ik het. Ik maak quilts waar ik een half jaar over doe. Geen probleem. Ik leer de hond geduldig minder bang te zijn. En natuurlijk heb ik veel geduld met mijn eigenwijze deeltijdlief.
  Ik moet het gaan leren: tuingeduld.
  Dan zal ik rustig wachten tot de klimmers de pergola hebben bestormd.  Waarom kan ik niet rustig wachten tot de gezaaide goudsbloemen hebben besloten te gaan groeien?
  Dan maakt het me niet uit hoelang het vijversubstraat erover doet naar de bodem te zakken. Dit nu vraagt het uiterste van mijn geduld.
  En dan. Hoelang gaat mijn kleine vijver de tijd nemen om het juiste vijverevenwicht te vinden? Hoelang duurt het voordat zon en zuurstofplanten hebben uitgemaakt wie er wint? Wint de zon, dan heb ik een soepvijver, winnen de zuurstofplanten dan wordt mijn geduld beloond.
  Het valt niet mee, geduld oefenen.
  Heb ik genoeg geduld om de tuin op zijn eigen wijze dicht te laten groeien? Of fiets ik keer op keer naar het tuincentrum voor nog meer leuke plantjes?
  ‘De tuin is pas vier maanden oud,’ zegt mijn verstand.
  ‘Kan wel zijn,’ roept de plantjesverslaving. ‘Ik zie daar en daar en daar nog kale plakken.’
  Een wankel evenwicht, verstand en verslaving.
  Maar!! Ik heb twee ongeduldige medestanders. De dikke en de dunne pad springen in en uit de vijver terwijl ik bezig ben met waterloopje hier of waterloopje daar.
  ‘Opzij,’ gil ik als mijn boomstronkwaterloop de Dikke dreigt te pletten.
  Geen geduld, die beesten.
  En dan heb ik het nog niet over mijn perfectionisme gehad.

 

TROOST-TUIN
  In het leven zit het niet altijd mee. We kennen het allemaal: ziekte, verlies, soms een diepe pijn uit het verleden, pijn die in vervormt maar ook vormt.

Ik heb het meegemaakt. Teveel verliezen in korte tijd, verdriet over de strijd die ik moest voeren om van vervormen naar vormen te gaan. Lessen leren die op mijn levensweg thuishoorden.

Het is goed.

Ik maak mooie dingen om mijn ogen troost te geven. Drie kleine tuinen heb ik gehad voordat ik besefte waarom ik tuinieren nodig heb.

De tuin in Haarlem, de kinderzandbak met twee te groot groeiende kronkelwilgen. Wist ik veel.

De tuin na de scheiding waar het mannetje dat de vogelkooien kwam opruimen, zei dat hij nog een 'bakkie' voor me had. Mijn eerste vijver. De vissen beleefden hun soms slecht aflopende avonturen met de kat, ik genoot van de stekelbaarsjes die mijn zesjarig vriendje had gevangen. Toen de tuin in andere handen overging, mailde de koper: 'De vissen hebben jongen!' Potverdorie, nu wel?

De tuin bij de caravan voerde strijd met de arme grond en de schaduw van de houtwal. Een tuin om geduld mee te hebben, hij nam overal de tijd voor.

Nu de piepkleine tuin met de mishandelde heesters. Kaal. Verwaarloosd.

Deeltijdlief zuchtte weer eens diep, hij wist wat er komen ging. Spitten, graven, tegels tillen. Een groot deel deed ik zelf maar zonder hulp van de deeltijd-handen kon ik niet.

Nu: groeiend plezier, behalve met de vissen. Die heb ik waarschijnlijk om zeep geholpen door ze te kort te laten wennen aan de vijvertemperatuur.

Maar toch, de tuin doet zijn best. Voor mij, tuinierster met te weinig geduld. Dag in dag uit de kleur, de vorm, de beweging. De spiegeling van het water. De stilte in de avondzon.
Geluk op een paar vierkante meter.

De tuin als ogentroost. Mooier kan het leven niet worden.

 

IK DOE MAAR WAT

  In de vroege ochtendzon draait de eenzame helleborus haar oudste bloem naar de hortensia die achter haar staat. Dit moment in de stille morgen is het enige tijdstip dat het verlegen plantje haar mond open durft te doen. De rest van de dag wordt ze overstemd door het gekrakeel van de elkaar verdringende heuchera en geranium.

  'Gezellig hè, buurman,’ zegt het bescheiden plantje. ‘Mag ik u iets vragen?' 

  'Vraag maar raak,' bromt de hortensia die zich al lang niet meer van de sokken laat verdringen.

  'U bent mooi en stevig en uw schermen hebben een prachtige paarslila kleur. Daar steken mijn bloemen bleek bij af. Maar ik vrees voor uw groeikracht waardoor uw bloemen mij snel zullen overweldigen.'

   ‘Kom voor jezelf op, helleborusje,' roep ik vanuit mijn luie stoel in de deuropening. 'Jullie kleuren mooi bij elkaar en dat geeft mij het plezier waar ik naar op zoek ben. Het rood van jullie geum-buur maakt het helemaal af.' 

  'Vrees niet,' bromt de linker bloem van de hortensia. 'Wij groeien naar het licht en zullen voldoende ruimte overlaten voor uw bescheiden bloemetjes. U was hier per slot van rekening het eerst, nietwaar?'

  'En ik,' piept de forsythia aan de overkant. 'Ondanks dat juffertje Ongeduld mij bijna om zeep heeft geholpen, heb ik me niet laten kisten. Ik ben weer terug.'
  Ik zet mijn luie stoel in de relaxstand en kijk tevreden naar mijn ik-doe-maar-wat-tuin. Ik wilde dat ik kon zeggen dat ik de kleur van de hortensia had gekozen om achter de helleborus en naast de geum te schitteren. Ik wou dat ik kon zeggen dat ik wist dat het geel van de lysimachia daar een spannende toets aan zou toevoegen. Dan zouden jullie lezers van jullie stoel rollen van bewondering voor mijn tot in detail uitgedachte postzegeltuin. 

  Helaas moet ik de lezer die denkt iets van mij te kunnen leren, teleurstellen. Ik doe maar wat. Neem vier verschillende esdoorns en een paar pollen onduidelijk groen uit de oude tuin, een drie meter scheef groeiende forsythia en een helleborus met één bloem, plant er wat bij dat er op het plaatje leuk uitziet, probeer te onthouden waar je goudsbloem en cosmea hebt gezaaid zodat je niets vertrapt, rommel in je hoofd alles door elkaar en je krijgt mijn tuin. Ik heb niets te vertellen over op elkaar volgende bloeiperioden, niets over hoe Piet Oudolf-achtig ik de grassen heb gedrapeerd, niets waarover ik in een tuintijdschrift geïnterviewd zou kunnen worden. Ik volg de tuin, de tuin volgt niet mij. Misschien over drie jaar als ik weet hoe heet de zon in de zomer wordt en waar de schaduw in het najaar valt. Misschien als ik vier planten heb moeten overplanten omdat ze te heet, te droog, te donker stonden.
  Dat zien we dan wel weer.

  Maar over één ding ben ik de baas. Over de vijver. Die moet groter.

 

ARME TUIN

  Toen moest de esdoorn plaatsmaken voor de boom. De hemelse bamboe voor de esdoorn.

Toen moest de vijver groter en de kleine esdoorn plaatsmaken voor water. Voor stenen uit Bretagne en de Dordogne, uit Groesbeek en uit de IJssel.

Arme tuin. Je zal maar met een ik-doe-maar-wat- tuinierster zitten opgescheept.

Toen ging ik spitten en graven en goede aarde toevoegen en toen hield ik natuurlijk zes kruiwagens aarde over.

Gelukkig heb ik een voortuin waarover ik nog niet heb geschreven en op de plek van de hei, waar ik geen donder aan vind, kon ik de aarde kwijt. Aan de andere kant van de voortuin komt de waterbak van buuf en zij krijgt mijn vijver en samen halen we stenen op die we op Marktplaats hebben gevonden. Nu heb ik stenen uit Italie en Kroatie en hele mooie ook nog want de meneer die ze ze had gevonden was een stenen-kenner. Hij zaagde ze door om de verborgen schoonheid bloot te leggen.

Maar dit terzijde.

Arme tuin. Alles gesetteld en gegroeid en gebloeid, moet het weer anders.

Ik heb teveel zon in de tuin, daar komt het door. Ik hou van varens en hosta's en mos op oude plantenbakken maar ik zal het met de zon moeten doen. En met verbrande esdoorns.

Elk nadeel hep zijn voordeel. Door de komst van de boom staan de esdoorns nu in de schaduw - hoop ik- en tonen zij in het voorjaar weer hun vuurrode en knalgele pracht.

Hoop ik.

Maar de cosmea's zijn blijven staan en hebben lak aan de herfst.

 

VOORTUIN

    Toch maar eens doen, over de voortuin schrijven.

  Zeker niet veel over te vertellen, denken jullie nu, maar dat is niet waar.

  De voortuin was voor deeltijd-lief. Zelf druk bezig met de tuin waarop ik, zittend in mijn luie stoel, uitkijk, zei ik ruimhartig:

  'Jij mag de voortuin doen.'

  Lief als hij is, knikte hij. Maar zei niet wat hij dacht.

  'Als je je er maar niet mee bemoeit.'

  Ik kan zijn gedachten lezen.

  Een kort gesnoeide vlinderstruik, een esdoorn uit de oude tuin en wat onduidelijks kruipspul, dat was het begin.

  Terwijl ik de ene kant van het tuincentrum onveilig maakte, liep deeltijd-lief met zijn kar aan de andere kant. Plantje hier en plantje daar, ik vond het wel wat weinig plantjes voor het kale stuk grond.

  Verstandig als ik ben, zei ik niets.

  Twee maanden later wel.

  'Het is nog steeds een beetje kaal.'

  'Groeit dicht,' zei deeltijd-lief, die vroeger een groot grasveld in de tuin had bedacht.

  Dacht het niet. En omdat ik degene ben die elke dag op mijn tuinpad loop, kocht ik wat plantjes bij.

  Jullie begrijpen het.

  Plantje hier en plantje daar, vrolijk werd het wel.

  'Ik moet een tijd niet spitten,' zei deeltijd-lief somber. 'Mijn schouder, weetjewel.'

  Hoera. Ik mag zelf.

  Met gevaar voor een hernia een stronk uit het bos gesleept, beetje plantjes verplaatst zodat het een cirkel moet worden en toen wist ik het niet meer.

  Geeft niet.

  Volgend voorjaar zien we weer verder.

 

HOERA

  Mijn tuin is jarig.

  In één jaar gegroeid van een steenwoesternij, waarin de enige conifeer ruzie had met de scheve forsythia, naar een oase van groen en rood.

  Ik wil de tuin een cadeautje geven. Nog meer groen en nog meer rood plus wat roze omdat ik een meisje ben. Ik wil slingers ophangen van kamperfoelie en passiebloem en lantaarns aansteken voor de romantiek.

  Maar het regent.

  Covid 19 waart rond.

  Een mens moet toch iets.

  Ik sleep takken uit het bos om een hek in de voortuin te maken. Buren kijken misprijzend toe maar ik droom grassen en gaura, salvia en witte lysimachia tussen de takken.

  Dromen staat vrij.

  De tuin is jarig, hoera.

  Eén jaar oud en nog lang niet volgroeid.

  Ik zit bij de kachel en droom de forsythia geel, de esdoorns rood en de prunus roze. Dromend jaag ik de regen en de Covid weg en word pas wakker in maart.

  Als de zon schijnt krijgt de tuin een feestje. Hoera.

 

EINDELIJK VERSTANDIG

  ‘Gingen de tuincentra maar open,’ zegt een mede kleine tuinbezitter.

  ‘Ja graag,’ zegt mijn hart.

  ‘Nee,’ roept mijn verstand.

  Vier tuinen lang nam ik me elk voorjaar voor: ik koop niets. Niente. Nada. Ik ga wachten tot de aarde haar verstopte beloften prijs gaat geven, wachten tot de oude planten hun plaats hebben ingenomen.

  In mijn tuin is het oude een jaar oud.

  Vergeef me, tuinierders m/v dat ik niet meer weet wat ik vorig jaar geplant en gekoesterd heb. Misschien gaat het bij u anders, of hebt u een feilloos tuinsysteem, maar mijn korte termijn geheugen neemt af.

  ‘Wat wordt dat?’ wijst deeltijdlief naar een afgestorven blad.

  Geen idee.

  Het is beter voor de tuin en voor mijn portemonnee als de tuincentra nog even gesloten blijven. Zou ik me niet aan mijn goede voornemen houden, dan gaan de oude en de nieuwe planten ruziën om het schaarse stukje aarde. Dan gooit de hele tuin de kont tegen de krib en denk ik in juni:  
  ‘Was ik in februari maar niet naar het tuincentrum gegaan.’

  Want ze kunnen dwarsliggen, mijn ik-doe-maar-wat plantjes.

  Ik ga verstandig worden.

  Geduldig.

  Ik ga heel Zen met de plantjes in gesprek: ‘Neem de tijd en laat jullie zien op de tijd en plaats die goed voor jullie is.’

  Mijn portemonnee haalt opgelucht adem. Springt een gat in de lucht als de computer weigert om de wachtwoorden van die leuke tuinsites prijs te geven.

  Alles spant samen om mij geduld te leren.

  Wie had dat kunnen bedenken.

 

EEN OOGJE DICHTKNIJPEN

  Mijn buurvrouw is drieënnegentig jaar. Zij heeft drie zonen. Elke week veegt, wiedt, snoeit één van hen haar tuin die er elk jaargetijde uitziet om door een ringetje te halen.

  Dat wil ik ook.
  Dat gaat niet lukken.

  Niet vanwege de twee zonen die in hun stadse leven geen onkruid meer van een mooie akelei kunnen onderscheiden. Ook niet vanwege deeltijd-lief die soms best een beetje wil snoeien.

  Het komt door mijn ogen die elk wat anders willen zien.

  Het rechteroog houdt van orde en netheid. Het ziet elk spoortje onkruid, elk verkeerd gelegde tegel, het roept streng dat de boom niet recht staat, dat ik te veel, te groot, te rommelig wil.

  In mijn kleine tuin.

  Oog wil strakke lijnen, rust in de beplanting, aangeharkte zwarte aarde ontdaan van elk blaadje. Het verlangt naar de rust van netjes aangeveegde paden.
  Oog zegt tegen de tuinierster in haar zonstoel: ‘Kom van je luie reet en ga aan de slag!’

  Maar dan.

  Het linkeroog krijgt de kriebels van netjes. Het vraagt om veel, veel planten en heesters, zaaigoed en bomen, het vraagt zelfs om de lelietjes van dalen die op elk kaal plekje op willen duiken.

  Het oog zegt: ‘Geeft niet,’ tegen de aarzelende tuinierster, ‘Laat ze ff bloeien en dan eruit.’
  Het linkeroog wil een tuin met bomen die de tuinierster beschutten en maalt niet om de bloesem die in de vijver valt. Het wil veel en vol en scheefgroeiende heesters voor het spannende. Het wil geen zwarte aarde. Het wil mos tussen de tegels en wuivend gras langs de randen van het pad naar de voordeur. Het moedigt zelfs de bruidssluiers aan.

  O jee.

  U snapt het. U vraagt zich af: ‘Welk oog wint? Wat wordt het compromis?’

  Het valt niet mee, beste lezers m/v. Ik word blij van wat het linkeroog ziet, ik voel rust als het rechteroog het voortouw neemt.

  Ik kies voor blij!
  Gelukkig hou ik van vegen, dat scheelt.

 

DWARS EN EIGENWIJS

  Mijn tuin is veertien maanden oud. Je zou kunnen zeggen dat hij net begint met lopen. Dat doet hij op zijn eigen wijze, met vallen en opstaan en verpieteren en groeien.

  Hij verdient een wijze tuinmoeder.

  Terwijl veertien maanden geleden de zon dag in dag uit aan de hemel stond, kwam de coronapandemie genadeloos onzichtbaar aangeslopen. Ik zei tegen mezelf:

  ‘De zon schijnt, je hoeft niet meer te werken, je mag tussen zeven en acht uur ’s ochtends boodschappen doen, je hebt alle rust om de tuin verstandig aan te pakken. Neem de tijd.’

  Dat was het plan.

  Veel nadenken en plannen.

  Plantenlijsten maken met groeiperioden.

  De tijd nemen.

  Niks ervan.

  Er werd een vijver uitgegraven, een pergola in elkaar gezet, twee bomen en vier heesters geplant, plus nog een hoop leuks waarvan ik de naam ben vergeten.

  Maar het toppunt van wijsheid was het plan om alle terrastegels om te draaien. Ideetje op Kleine Tuinen.nl.

  Doen we even.

  Maar de ene tegel is de andere niet. Het werd een complete puzzel: als ik die daar weghaal, kan die daar en de andere aan de overkant.

  Zo kwam ik er nog niet. Vier rijen tegels voor het huis kunnen niet omgedraaid. Een woningbouwvereniging legde vijfentwintig jaar geleden het terras aan met tegels met een geribbelde onderkant. Een verstandig besluit, maar waardeloos voor mijn plan.

  Ik dien mijn wijsheid in te zetten voor een ander plan.

  Sparen. Geld reserveren voor een stratenmaker die van mijn gerommel één geheel maakt. En als ik in de tussentijd nog wat tegels weghaal, wordt het steeds goedkoper.

  De tuin en ik, een paar apart. Hij eigenwijs, ik vastbesloten.

  Tuin laat honderden lelietjes van dalen door de tuin banjeren op plaatsen waar ik ze niet wil hebben. De plek waar ik ze wel wil hebben, keren ze beledigd hun rug toe.

  Planten die vorige zomer prachtig bloeiden, kan ik nergens meer vinden.

  Van uitzaaien heeft deze tuin nog nooit gehoord.

  Ik heb één ding geleerd van de afgelopen veertien maanden: over de tegels ben ik de baas maar wat groeit en bloeit, bepaalt peuter tuin helemaal zelf.

 

NATUUR

  Er wandelt een pad door de tuin.

  De kikker steekt zijn kop boven water om te kijken waar hij heen gaat.

  De mussen spetteren de waterschaal leeg zodat meneer merel moet uitwijken naar de vijver.

  De vissen komen kijken wat die gele snavel in hun domein doet.

  Zes blauwe libellen bedrijven de liefde op de waterplanten.

  De salamander schiet naar de diepte als hij mij ziet, ik heb hem nooit meer terug gezien.

  Vanavond kwam de lijster wurmen zoeken.

  In de voortuin heeft het aangewaaide gras zich langs de randen uitgezaaid.   

  Bijna in bloei doen ze een Piet Oudolf tuin na.

  De buurvrouw ziet het uit haar zijraam gebeuren en wijst naar de eveneens aangewaaide bloemetjes: ‘Da’s onkruid.’

  Ik weet het maar ik vind ze zo leuk. Volgend jaar heeft buuf ze ook maar zij heeft drie zoons die wekelijks komen tuinieren.

  De vier wilgenpalen die samen een pergola moeten voorstellen, lopen uit. Ze krijgen een gezellige bos met takken.

  Een huis midden in de natuur kan ik niet betalen. Pas nu, na anderhalf jaar, besef ik wat ik aan het doen ben. Ik breng de natuur naar het huis dat mij past.

Ik heb geen tuin, ik heb natuur.

 

IK ZIE IK ZIE WAT JIJ NIET ZIET…

  Er komen veel mooie foto’s voorbij op deze Kleine Tuinen Facebookpagina. Een kleine tuin geeft even mooie foto’s als een grote.

  Maar toch. Wat ik in mijn tuin zie, is niet in een foto te vangen.

  We hebben allemaal iets voor ogen als we aan de tuin beginnen. Wat het is geworden, is een kruising tussen hoe hij in onze gedachten eruit moest zien èn wat de tuin er zelf van heeft gemaakt.

  Hier tussen blijft het laveren.

  Toch?

  Of dwingen jullie de tuin volledig naar jullie hand?

  In zijn tweede zomer is mijn tuin dichtgegroeid met geplante en aangewaaide groenigheden. Op mijn paar vierkante meter ontdek ik steeds wat nieuws. Blij wijs ik deeltijdlief mijn spannende vondsten.

  Totdat de polletjes leuks mijn gedroomde tuinbeeld gaan verstoren. Daar is de snoeischaar voor uitgevonden.

  Voorzichtig afstand nemend voor een goed perspectief knip ik de juiste verhouding tussen licht en donker zodat er spannende doorkijkjes ontstaan die het oog wil lokken naar meer.

  Wat er niet is. In een kleine tuin.

  Hier een takje weg, knip, daar een opgeschoten slungel weg, knip, dat polletje verpest het zicht op het rode bloemetje, knip. Dan een stap naar achteren om het geheel te overzien. Daar nog een dwarsliggend takje dat de compositie verstoort, knip.

  Schilderen met de snoeischaar.

  Deeltijdlief loopt verontrust achter me aan: ‘Laat de boel met rust. Het is toch goed zo.’

  Ik ben niet van ‘Het is toch goed zo.’ Deeltijdlief ziet niet wat ik zie: mijn gedroomde tuin. 

  Bij het juiste licht neem ik snel een foto. En nog één en nog één. De foto’s blijven een platte afspiegeling van wat ik zie. Meer kan ik er niet van maken.

  Ik hou van jullie foto’s. Ik hou het meest van de overzichtsfoto’s waarin ik kan zien hoe jullie tuin is vormgegeven.

  Maar wat jullie in jullie tuin zien, is ook niet in een foto te vangen.

  De mengeling van fantasie en hard werken. 

 

BESCHUIT MET MUISJES…

…staan klaar als deeltijdlief een bakkie komt doen.

  Hij kijkt me vragend aan. Verontrust. Ontzet.

  Ik was toch niet….?

  Nee, ik niet.

  Is er een kleinkind geboren misschien, toen we even niet hebben opgelet?

  Ook niet.

  De hond? Die is geholpen.

  Trots neem ik deeltijdlief bij de hand en wijs hem de vijver.

  ‘Een dode vis?’ kan hij zich niet voorstellen met de beschuit in zijn hand. Hij is de dode vissen-opruimer.

  Ik wijs.

  ‘Ik zie niks.’

  ‘Daar. Nee, daar!’

  ‘Ik zie nog steeds niks.’

  ‘Kijk nou! Daar onder het blad.’

  ‘Wat moet ik zien?’ is de verstandige vraag.

  ‘De vissen hebben baby’s,’ juich ik. ‘De vijver is pas een jaar oud en nu al jonkies.’

  De vissen in mijn vorige vijver gingen zich vrolijk vermenigvuldigen toen ik huis en tuin had verkocht. Na vijftien jaar. De zeikerds.

  Nu ziet deeltijdlief het ook. Een paar millimeter lange visjes.

  De dagen erna hangen we met ons hoofd boven de vijver. Proberen ze te tellen.

  ‘Vier volgens mij.’

  ‘Nee, die ene hebben we al geteld.’

  Als je met je ogen knippert zijn de baby’s verdwenen.

  We houden het op vier. Vier kleine prutteltjes die dapper de vijveroceaan oversteken en zich dagenlang in de plantenwarboel verstoppen. En groeien. Hele kleine beetje groeien.

  Waar ben ik trots op, vraagt Kleine Tuinen.

  Op mijn hele tuin, ja!

  Vooruit. Het meest op de vijver.

 

VIJVERFANTASIEN

  Het zal toch niet? Het zal toch niet zo zijn dat ik een boek ga schrijven over zes kleine visjes?

Een paar woorden maar die mijn fantasie prikkelen, kunnen uitdijen tot een boek met een dinosaurus in de hoofdrol of een meisje dat een dansende prinses wil worden.

Dat is wat woorden met mij doen.

Dappere Dodo en Bleke Betje.

Ik zie ze zwemmen in de donkere schaduwen van de vijver, wegschietend als grote oom zijn territorium opeist. Ik zie hoe dapper ze de veiligheid van de waterplanten verlaten om de grote vijveroceaan over te steken. Op zoek naar eten. Natuurlijk.

Dappere Dodo was de eerste. Terwijl zijn broers en zusjes samenscholen in het donker, begint hij nieuwe verten te ontdekken.

'Eén,' zeg ik blij. 'Ik zie er één. Een dapper visje!'

Als ik goed kijk, zie ik Bleke Betje Dodo volgen. Als één kleuter oversteekt...

Maar Donkere Daan en Zwarte Zombie, minder zichtbaar voor dreiging van bovenaf, schuilen schijterig onder een blad van de waterpest. Als ik een kwartier doodstil blijf turen, zie ik Schuwe Schaduw naar lucht happen en weer weg schieten.

Dat zijn er vijf. Twee stoere bleke, twee bange donkergrijze visjes en een bijna onzichtbare zwarte.

Maar dan zegt deeltijdlief: 'Heb je die ene gezien, die met een beetje rood op zijn kop en de zwarte staart.'

Dat laat ik niet op me zitten. Ik ga net zolang vijver turen totdat ik deze schoonheid heb gezien.

Ik heb hem gezien. Een mooiertje.

Maar ik kan geen boek schrijven over de geheimzinnige diepten van mijn vijver als ik geen naam heb bedacht.

 

VERLIEFD

  Als trotse Kleine Tuin-bezitters gluren wij vele malen per dag op Facebook. Voor de fun, de inspiratie, de gelukkig-heb-ik-zo'n-tuin-niet, voor het aanmoedigen van tuinierders met mislukte bloemen en betegelde tuinen.    

  Gewoon omdat het leuk is.

  Maar Facebook biedt nog meer. Gluurt u ooit op Marketplace? Voor de fun, de leuke hebbedingen, met een zuchtende echtgenoot die roept: Wat heb je nu weer in huis gehaald?

  Nee?

  Geloof ik niet.

  Ik kijk wel. Voor je weet maar nooit of ik iets leuks vind. Met een zuchtende deeltijd-lief. Vooral toen ik hem liet zien waar we deze keer op af gingen. Als hij het had geweten, was hij niet meegegaan. Maar ik zei wijselijk niets. Ik hield wijselijk mijn mond toen hij vroeg waarom ik rode koontjes had, waarom ik zo stiekem zat te giechelen. Ik heb hem niet verteld dat ik verliefd ben. Totaal ben gevallen voor Troel de Kabouter.

  Jazeker, ik. Ik, die alleen hou van stronken en stenen in de tuin. Die al moeite heeft met meneer de Uil die mag blijven omdat hij van hout is. Ik, die alleen natuur wil zien als ik uit het raam kijk.

  Het lot, mijn karma besliste anders. Het besloot dat ik in mijn laatste levensfase vierkant zou vallen voor een kabouter met een roze broek. Troel die eigenlijk Troela wil heten.

  Help. Is er ook een Facebookpagina voor Verliefde Dwazen?

 

NOOIT TEVREDEN

  'Je bent nooit tevreden.'

  Een stem uit het verleden van een man die mijn ex werd omdat hij niet begreep dat wensen hebben niet hetzelfde is als ontevreden zijn.

  Ik ben blij, gelukkig en tevreden met mijn tuin. Toch heb ik nog wensen. De wens waarover ik nu ga vertellen, is niet zo'n slimme. Niet als je bijna 72 bent en een lichaam hebt dat niet altijd blij is met wat je doet. Maar! Ik ben de baas over mijn ledematen, zij niet over mij..

  Lul niet, roepen jullie, welke wens heb je nog? Er past niets meer in je kleine tuin, je kunt alleen nog de hoogte in.

  Ik ga de diepte in. De vijver, door mij hoogstpersoonlijk uitgegraven, is te ondiep. Het gevecht tussen algen en zuurstofplanten wordt gewonnen door de algen omdat het water te snel opwarmt.

  Wie niet sterk is, moet slim zijn. Vijverbak gekocht die bijna past in het gat van de oude vijver. Niet meer klooien met folie, niet te doen als alles er omheen begroeid is.

  Vrolijke hulptroepen besteld bestaande uit de kleinkinderen van 16, 14 en 8 die zin hebben om tot hun enkels in de modder te staan.

  Wat moet eruit? Eén vis uit de vijverwinkel. Groot dus makkelijk te vangen. Twee vissen die in de vijver zijn geboren, ook al met redelijk formaat. Vier piepkleine visjes waarvan drie zwart. Onzichtbaar in het groene water. Dus.    
  Water eruit pompen tot ze geen kant meer op kunnen. Verder. De kikkers, waaronder één groene ADHD kikker en de salamanders moeten even hun eigen weg zoeken. Ik beloof ze dat ze na de renovatie weer terug mogen komen.   
  Planten eruit, zoveel mogelijk water bewaren voor het gezonde evenwicht, modder eruit. Dat zal wat viezigheid geven. Maar daar heb ik de kleinkinderen voor..

  Maar! Eerst de laatste staaroperatie zodat ik alles weer helder zie.

  En dan....

 

NETJES VROUW….

  Het begin... De randen van de vijver vrijmaken van kilo's stenen en griezelig gevormde stronken. Als ik de stenen heb schoongespoeld, begint het te regenen.

  Er zijn zeker weten verstandige mensen onder u die denken: waarom verandert ze de vijver nu en niet in het najaar als alles kaal is en ze overal bij kan.

  Goede vraag.

  Ik doe het nu omdat ik een enkele keer de rem niet kan vinden. Bij mezelf. Dat u dat weet.

  En toen... Water weg pompen in drie speciekuipen waarvan de grootste voor de vissen en de andere voor de salamanders. Als we die te pakken krijgen in de blub. Het laatste kleine visje zwom in anderhalve cm water en liet zich niet vangen. De boef.

  Omdat ik niet mocht bukken vanwege de nieuwe ogen, wat ik natuurlijk vergat, ontfermde deeltijd lief zich over het bedwingen van de vijverfolie.    
  Opdat de zoons met lange benen en sterke handen een kant en klaar gat aantroffen.

  Ze waren niet te stuiten, de heren. Jongste sprong in het gat en begon te graven. Oudste dacht: laat jongste maar schuiven. Uiteindelijk hebben ze de klus in harmonie geklaard.

  Nu weet ik waarom ik drie jaar geleden niet dieper heb gegraven. Op 40 cm diepte ligt een keiharde laag van samengeperste grond. Beitel en moker moesten er aan te pas komen om de gewenste diepte te bereiken.

  Damesherenook, het is gelukt. Op anderhalve cm na waterpas. Volmaakt onvolmaakt.

  Kleindochter begeleidde de vissen naar hun nieuwe huis en liet de salamanders teder in het water zakken. Eentje was eigenwijs, die maakte een backflip.

  Is het nu netjes, vragen de ijverigen onder u.

  De vijver is een rommelzooi, het gras een ramp, de randen van de vijver steken uitdagend de draak met mijn perfectionisme. Mijn deuren zitten vol met moddervingers.

  Geduld oefenen. Net als de rem kan ik mijn geduld soms niet vinden.

  Maar! De kikkers zijn terug en zoeken hun weg in vijver en tuin. Mijn lijf vraagt om rust vandaar dat ik zit te schrijven.

  In plaats van te poetsen.

 

GROOT GEGROEID

  De tuin is me boven het hoofd gegroeid.

  Hoe kan dat, vragen jullie, veertig vierkante meter is een postzegel.

  Dat is zo. Een postzegel waar ik vier jaar lang mijn tuinverslaving op heb gebotvierd.

  Geen kale aarde was mijn doel en aangezien Tuin daar zijn eigen gedachten over had, kwam er hier wel wat op en daar niet. In het waarom heb ik me niet verdiept want dan had ik opnieuw moeten beginnen met de grond te verbeteren.

  Opnieuw beginnen?

  Echt niet.

  De eenzame helleborus uit mijn eerste blogs is een immense plant geworden, de meeste esdoorns hebben met veel gepamper droogte en felle zon overleefd. Ik heb net zolang gepraat tot er bloei in de blauwe regen kwam en vijf trossen in de druif.

  Dan komt er hier en daar maar niets op, het tuincentrum is goed voor mijn koopverslaving.

  Er komt natuurlijk van alles op. De teunisbloem marcheert opgewekt door de tuin. Het groen uit zaad dat ik in een onbewaakt moment in de vrije natuur heb verzameld, heeft de voortuin overgenomen.

  Nooit meer doen. Dat zaad.

  De tuin groeit me boven het hoofd. Tante Sidonia esdoorn maakt ruzie met de heg over wie het grootste is. De prunus daagt me uit door eigenwijs een dode tak in de lucht te steken. De hartjesboom heeft zich door droogtes heen geploeterd en groeit fier de hoogte in.

  Al die regen.

  Al die grijze dagen.

  Het is ergens goed voor geweest.

  Tuin heeft zich vol gezopen, zich wellustig gewenteld in water en nog eens water. Nu straalt hij en toont de grootste bladeren in zijn vierjarig bestaan. Hij kijkt vertedert toe hoe het zevenblad het grasveld is overgestoken. Alle heesters groeien groter dan ik ben.

  Een tuin waar ik niet op neer hoef te kijken.

  Een tuin die me omhelst, omhult, omgeeft.

  Mijn tuin is groot gegroeid.

 

WAAR MOET DAT HEEN?

  Tuinverslaafd ben ik. Ik sta op met de tuin en ga ermee naar bed.

  Het eerste deel van de winter kan ik aan, wanneer klein grut en groot geweld decoratief aan het afsterven zijn.

  In het tweede deel van de koude maanden sta ik wanhopig voor het raam. De tuin is doods. Stil verstard wacht het op warmte en licht om weer in beweging te komen.

  Dat is wat tuinen doen.

  Maar wat moet ik in die tijd, tuinierster met ontwenningsverschijnselen.

  Wachten.

  Heb ik het geduld niet voor.

  De grond uitkijken.

  Nauwelijks bevredigend.

  Het is eind januari. De ontwenningsverschijnselen beginnen hun tol te eisen. Er moest iets veranderen.

  Ik heb een nieuwe verslaving aangeschaft.

  Pinterest.

  Ik bewonder een waterloop met beboste stenen, een rozenboog met doorbloeiende rozen. Ik gluur om hoekjes van verborgen doorkijkjes. Ik tel honderden bloeiende planten.

  Gaan we doen in de eigen tuin.

  Ik heb teveel zon voor mos. Rozen hebben het bij de buurvrouw meer naar de zin. De tuin is te vierkant voor spannende doorkijkjes. Zucht.

  Leg Pinterest weg, zeggen jullie die verstandig de winter doorkomen.

  Echt niet.

  Ik heb een plan. Heel langzaam en voorzichtig verruil ik de ene verslaving voor de andere. Want zie: de helleborus bloeit. De forsythia staat in knop. Het loof van bollen komt boven de grond.

  Zo ben ik het hele jaar onder de pannen zonder trillende handen en doorwoelde nachten als afkickverschijnselen.

  Oh Pinterest......