DE GEUR VAN DE DOOD

 

JAN-JAAP

  Djeezus man, hij is dood. De ouwe. Ik was een paar weken niet geweest. Druk gehad. Schoolonderzoeken en daarna even uit mijn dak gegaan. Ontspanning, weet je wel. Een blowtje en een meisje gescoord. Mijn ma in paniek omdat ik een dag in mijn nest blijf liggen. Zeiken dat ik mijn examen niet moet verpesten. Een beetje vertrouwen graag, zeg ik tegen haar. Opa Bol begreep het.

  ‘Beetje laat geworden, jochie? Ietsje teveel ingenomen? De boog kan niet altijd gespannen zijn. Daar weet opa Bol alles van.’

  Zijn groene oog knipoogde.

  We zaten achter zijn computer. Die ouwe was niet dom.

  ‘Laat mij nou eventjes kijken, jochie. Dat pijltje gaat van hup hup hup als jij de muis vasthoudt maar een oude man als ik moet je even de tijd geven. Geef mij de muis en dan gaat opa Bol klikken en doen. En dan maar zien wat er gebeurt. Kijk nou, kan ik hier op klikken, ja dus. Tis toch wat.’

  Hij had het mailen zo onder de knie.

  ‘Jan-Jaap, ik kan toch lezen. Nieuw bericht, beantwoorden: dat is allemaal niet moeilijk. Klikken en dan komt er wat. Daar gaat opa rustig mee oefenen als jij weg bent.’

  Opa Bol had het computertje pas een paar weken in huis.

  ‘Jochie, ik hoef niet te weten hoe alles werkt. Van auto’s heb ik nooit verstand gehad, als ik een raar geluidje hoorde reed ik meteen naar de garage. Jan-Jaap, als jij me vertelt wat ik met dit malle ding kan doen dan heb ik alle tijd om het uit te proberen. Een uurtje voordat Marie met de koffie komt en dan nog een uurtje voor de lunch. Daarna moet opa even rusten en dan wil Marie naar buiten. Ja jongen, die vrouwen heden ten dage, daar moet je niet teveel tegenin gaan. Maar Marietje blijft mooi beneden wonen anders is het gedaan met mijn rust.’

  Ik was blij dat er iemand naar de ouwe omkeek. Het was niets gedaan met dat hoesten van hem. 

  We kletsten over mannenzaken. Over de boeken die ik van hem had geleend en 's nachts in bed had liggen lezen. Als opa Bol mij een boek gaf, deed hij dat niet voor niets. Dan wilde hij mij iets vertellen, zeker weten. De ouwe mag dan slim zijn, maar ik ben ook niet op mijn achterhoofd gevallen.

  Opa Bol was de eerste met wie ik over mijn vader sprak. Over mijn kwaadheid omdat hij hem was gesmeerd. Over mijn nieuwsgierigheid naar hem. Ik vertelde dat mijn pa een Sms’je had gestuurd. Na achttien jaar. Waar haalde de man het lef vandaan? Maar als ik met opa praatte, gingen mijn gevoelens uit de knoop. Dan werd het rustig in mijn hoofd.

  ‘Jan-Jaap, het hoort er allemaal bij. Laten we het zo zeggen. Het kleine jongetje dat jij geweest bent, is kwaad. De lange slungel Jan-Jaap is nieuwsgierig. Is toch logisch, jochie. Vraag eens aan de slungel of hij zijn vader misschien wil spreken. Een paar woordjes wil wisselen. Van man tot man.’

  Daar ging ik een nachtje over slapen.

  Toen ik na schooltijd aan kwam fietsen, stond de voordeur op een kier. Ik voelde aan mijn kisten dat er iets niet in orde was. Ik liet mijn fiets uit mijn handen vallen en ik duwde de deur verder open. Hij botste tegen de knieën van buurvrouw Marie. Zij zat op de derde tree, haar voeten in Chinese muiltjes, haar haren in de war. Haar hand kneep een zakdoekje fijn. Tranen hadden van haar mascara waterverf gemaakt.

  ‘Ben jij het Jan-Jaap? Jongen, wat moet ik zeggen? Hoe kan ik het vertellen?  Mijn eigenste opa Bol is niet meer. Vannacht is hij heengegaan.’

  Ze begon harder te huilen.

  Ik wrong me door de deur. Marie schoof een stukje op zodat ik naast haar op de smalle trap kon zitten. Ik klopte haar zachtjes op de rug. Wat moest ik anders?

  ‘Jan-Jaap, hij was een goeierd. Dat weet je toch? Hij was de laatste weken zo benauwd. Vannacht hoorde ik hem hoesten. Jongen, ik kreeg het er zelf benauwd van. Bol, zei ik wel eens, zal ik even bij je komen kijken als je zo ligt te hoesten? Een glaasje water brengen of zo? Mijn lieve man, het is niets gedaan, als je het zo benauwd hebt. Laat Marietje voor je zorgen. Maar hij wilde niet dat ik naar boven kwam.

  ‘Marie, je bent een lieverd. Blijf jij maar lekker warm in je eigen bedje. Als opa loopt te hoesten, kun je niets voor me doen, meidje. Dan wil ik het liefst alleen zijn, dan gaat het het snelst weer over.’ Dat zei hij. Hij was bezorgd om mij, moet je nagaan. Maar afgelopen nacht ging het niet over. Het hoesten. Ik heb geen oog dicht gedaan, dat kan ik je wel vertellen. Tegen de ochtend werd het stil. Gelukkig, dacht ik, nu valt hij even in slaap. Vanmorgen hoorde ik hem niet. Ik heb voortdurend één oor naar boven gericht. Ik heb met opzet wat eerder koffie gezet, zodat ik naar hem toe kon gaan. Toen ik boven kwam, ach jongen, het is zo erg. Had ik maar niet naar de ouwe geluisterd. Was ik vannacht maar naar boven gegaan. Eigenwijs was hij, zo eigenwijs als hij groot was. Moet je mij horen, nu word ik nog boos ook. Ach Jan-Jaap jochie, hij was gek op jou. ‘Marie,’ zei hij, ‘dat is een goede jongen. Daar is helemaal niks mis mee. Hij ziet er niet uit met die malle broeken van hem, maar dat is de buitenkant. Ik kijk daar dwars doorheen. Met die jongen kun je praten. Die wil van alles weten en niet alleen over voetbal. Die wil weten hoe de wereld in elkaar zit. Het leven, zeg maar.’ Jan-Jaap, Marie maak je niets wijs over het leven, maar zo geleerd als opa Bol ben ik niet. Zoals hij was....’

  Haar parfum benam me de adem. Ik wilde verdomme ergens tegenaan schoppen. Met mijn kop tegen de deur bonzen. Ik wilde opa Bol terug. Ik wilde vooral niet huilen. Niet nu. Niet hier.

 

 

MARIE

  Hij moet zo huilen, Jan-Jaap. Hij staat met zijn lange lijf over de kist van opa Bol gebogen om afscheid te nemen. Toch flink van de jongen. Waarschijnlijk heeft hij nooit een dode gezien. Ik wel. Mijn man zaliger. Die lag er mooi bij, je zou hem zo tien jaar jonger hebben gegeven, zoals hij in zijn kist lag. Die lui van de begrafenis kunnen er wat van. 

  Buurman Bol ziet er ook goed uit, in zijn nette pak. Sereen, zegt Desiree. Zal best, sereen. Dat klinkt alsof de ouwe rust heeft. Hij heeft het niet meer benauwd en daar ben ik blij om.

  Jan Jaap heeft natuurlijk geen zakdoek bij zich. Hij veegt met zijn grote knuisten in zijn ogen en met zijn mouw langs zijn neus. Even kijken of ik niet een zakdoekje voor hem heb.

  ‘Jan-Jaap, liefje, hier heb je een tissue. Schaam je niet, we moeten allemaal huilen. Dat hoort er bij, als iemand hemelen gaat.’

  Ik wil een beetje voor de jongen zorgen, dat geeft me wat te doen. Als ik er aan denk dat het mijn eigenste buurman Bol is die daar ligt, wordt het donker in mijn hoofd. Dan kan ik niet ophouden met piekeren.

  ‘Waarom? Waarom buurman Bol?’ dreint het door me heen. Ik zou het liefst op de kist timmeren en roepen:

  ‘Waarom ben je er tussenuit gepiept, ouwe? Net nu we het leuk begonnen te krijgen? Nu ik weer vlindertjes in mijn buik voelde. Hey ouwe, hoe vind je dat? Dat heb jij op je geweten.’

  Hij gaf me het gevoel dat ik meetelde. Hij kon me aankijken met dat blauwe oog van hem terwijl zijn groene oog knipoogde en dan smolt ik van binnen. Op mijn leeftijd!

  Desireetje is een goede meid ondanks haar fratsen. Ze is me vanmorgen met haar autootje komen halen.

  ‘Ma, ik ga mee. Ten eerste ben je niet de jongste meer en verder moet niemand alleen naar een crematie. Ondanks alles wat je voor de ouwe hebt gedaan, ziet de familie jou niet staan. Laten we eens kijken of je iets in de kast hebt hangen dat een beetje stemmig staat. Je kan natuurlijk niet met je vlindertruitje komen aanzetten.’

  Ik zou niet weten waarom niet, maar ik liet Desiree haar gang gaan. Het kind is blij dat ze voor haar oude moeder kan zorgen. Het zit in ons, dat zorgzame.

  Jan-Jaap is op de fiets naar de aula gekomen. Zijn haar is nat en hij heeft een broek aan die niet afzakt. Ergens moet zijn moeder hem goed hebben opgevoed.

  ‘Jongen, ben je alleen?’

  ‘Mijn ma moest werken.’

  Hij keek me niet aan.

  Het is toch wat, zo'n jongen zonder vader. 

  We moeten naar de zaal.

  ‘Desiree, ik ga een beetje achteraan zitten. Niet vlakbij de familie. Jan-Jaap, jochie, kom je naast ons zitten? Zo ja. Zo kunnen we alles goed zien. Zouden ze nog wat zeggen, de familie?’

  Ik heb het Jan-Jaap niet verteld toen we die middag samen op de trap zaten. Ik heb het zijn dochter niet verteld, toen ze ‘s avonds bij me aanbelde. Hoe ik de ouwe heb aangetroffen. Ik wist het. Ik rook het toen ik de deur opendeed. Ik liep zacht op mijn pantoffels naar boven alsof ik bang was dat ik de dood aan het schrikken zou maken.

  ‘Marie,’ zei ik tegen mezelf. ‘Niet bang zijn. Spoken bestaan niet. Dit moet je voor hem doen.’

  Ik zette de koffie op het aanrecht en sloop naar zijn slaapkamer. Zijn beddengoed lag op de grond en hij had zijn glas water omgegooid. Hij lag er niet mooi bij.  Ik heb alles zo gelaten en de slaapkamerdeur dichtgedaan. 112 gebeld. Ik ben de trap afgesjokt om de voordeur open te zetten en ben in zijn stoel gaan zitten wachten. Ik miste de zware ademhaling van de oude man. Toen Jan-Jaap kwam en de deur tegen mijn knieën duwde, hadden ze mijn eigenste opa Bol net weggehaald. 

  ’s Avonds kwam zijn dochter. Ik heb zijn sleutel teruggegeven. De familie heeft alles geregeld. Wat was ik nou van hem? Ik was alleen maar buuf Marie die een beetje naar hem omkeek.

 

 

OPA BOL

  Ik zweef boven in de zaal van het crematorium. Ik haar zitten, mijn Marietje. Desiree zit naast haar met haar arm om haar heen. Aan de andere kant zit Jan-Jaap. Marie pakt zijn hand en ik zie dat hij heeft gehuild. Toch niet om ouwe opa Bol? Jochie, wat heb ik je geprobeerd duidelijk te maken? Het was mijn tijd. Dingen gaan zoals ze gaan. Niemand weet immers wat de toekomst brengt. Marietje wist dat.

  ‘Gewoon genieten van vandaag, ouwe,’ zei ze. ‘Niet terug kijken en niet vooruit. Morgen bestaat niet. Zal ik vandaag een lekker sudderlapje maken?’

  Lieve Marie. Ze rook zo lekker. Dat zal ik missen.

  Ik zie mijn kinderen. Hoofd omhoog. Ze hebben niet naar mijn Marietje omgekeken. Als ik beneden zou zijn, zou ik ze de oren wassen. Dat ze haar zo behandelen.

  Mijn zoon en ik leefden onze levens gescheiden en zo hoort het ook. Ik had er vrede mee dat hij de weg naar mij moeilijker kon vinden nadat moeder de vrouw overleden was. Het is niets gedaan bij een alleenstaande oude man. Het is één van de dingen van het leven waar je je bij neer hebt te leggen. Ik weet dat hij me zal missen.

  Mijn dochter is geen kwaaie. Ze kwam de laatste twee jaar trouw bij me kijken. Nooit te beroerd om haar handen uit de mouwen te steken. Maar van Marie moest ze niets hebben.

   ‘Pa, wat heb je nu opgeduikeld? Ik wil er niets van zeggen, maar ze is niet helemaal van ons soort. Het is geen gezicht dat een vrouw van haar leeftijd zo'n mal T-shirt draagt. Op een legging! En nu ik het er toch over heb, wat moet je met die jongen? Weet u wel wat wat voor een volk u in huis haalt? Straks is uw huisje leeggeroofd. Door dat joch en nog een paar van die gasten. Die lui hebben geld nodig voor hun drugs, dat weet je toch?’

  Ik liet haar praten, mijn kleine meid. Ze bedoelde het niet kwaad. Maar dat ze met haar neus in de lucht op de voorste rij zit, zint me niets. Ik zal eens kijken of ik niet een paar gedachten naar beneden kan sturen om mijn kleine meid wat milder in haar hart te maken.

  Jan-Jaap is uit zijn doen. Voor hem ben ik te vroeg gegaan. Maar ik ben gegaan op de tijd die voor mij was bestemd. Jan-Jaap zal zijn weg zonder mij moeten vervolgen. Het was fijn om de jongen te hebben gekend. Om te kunnen praten over boeken en over de weerbarstigheden van het leven. Ik moest hem een beetje de weg wijzen. 

  ‘Jochie,’ heb ik gezegd. ‘Wees niet zo eigenwijs. Stuur je pa een berichtje terug. Die man zit daar met smart op te wachten.’

  Dan bromde hij wat over de benen nemen.

  ‘Jan-Jaap, luister. Je vader was twintig. Zo oud ben jij bijna. Hij was toch veel te jong om een kind te krijgen, hij raakte in paniek. Laat hem zijn verhaal vertellen. Ooit heb jij jouw verhaal over jouw leven. Over je successen en je missers. Luister naar hem en beslis dan of je hem in je leven toe wilt laten. Niet als je vader, maar als iemand die bij je hoort. Jochie, daar hebben we er maar zo weinig van, mensen die bij ons horen.’

  Meestal ging hij er na zo'n gesprek snel vandoor. Dan bonkte hij kwaad de trap af en dan zag ik hem een paar dagen niet. Maar hij kwam altijd terug.

  ‘Opa Bol? Waarom heeft hij niet eerder contact gezocht?’

  Altijd de vraag naar het waarom. Ik denk dat er geen waarom is. Ik denk dat we lopen op de weg waarop we moeten lopen. Er stap voor stap het beste van proberen te maken. Dat we soms struikelen en op ons bek gaan. Jan-Jaaps vader is gestruikeld, maar nu is hij er. De jongen is kwaad. Het heeft nog even tijd nodig voordat hij zijn kwaadheid kan laten varen en zijn oren openzetten. Onder de vragen ligt zijn verlangen. Verlangen dat niet weg zal gaan voordat hij het onder ogen heeft gezien. Misschien dat er plaats is voor zijn vader nu Jan-Jaap er zoveel vragen uit heeft kunnen gooien. 

  Potverdorie, ze hebben mooie muziek uitgekozen. Ik hoop maar dat ze met iets swingends eindigen. Dat loopt wat lekkerder de zaal uit. Ik wil dat iedereen vrolijk naar huis gaat. 

  Ik moet gaan. Buiten is het licht. De lucht is helder en ik heb het niet benauwd. Ik ga boven eens rondkijken of ik niet een paar mooie boeken kan vinden. Vragen hoe ik het voor elkaar kan krijgen om een enkele keer een mooie gedachte in de hoofden van mijn geliefden achter te laten.

  Want van opa Bol zijn ze nog niet af. Zeker weten van niet.